2TH H.3 E

2TH
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

2TH

Slide 1 - Slide

Today's planning
Please turn your cameras on!!
- Homework in Teams
- Speaking exercise
- I can use adjectives, Grammar 5
- Task E

Slide 2 - Slide

Planning It's Learning

Slide 3 - Slide

Reading :
The BookBox
How many pages does your book have ? 
Read 10% for Friday.

Slide 4 - Slide

First the speaking exercise...
First a few questions ...

Slide 5 - Slide

Speaking exercise

What are your favourite and least favourite films and series?
Ask each other questions,
and give each other recommendations.
Use Stone 7 and Stone 8.

Slide 6 - Slide

timer
1:00

Slide 7 - Slide

Task E
I can use adjectives, Grammar 5

Grab your activitybook page 148

Slide 8 - Slide

DOEL
1. Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is
2. Ik weet hoe een bijvoeglijk naamwoord in het Engels heet
3. Ik weet wanneer je adjectives gebruikt 
4. Ik weet de plaats in de zin van adjectives in het Engels  

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Adjectives and Adverbs
Adjective = bijvoeglijk naamwoord 

Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord:
Een mooie fiets / een groot huis 
A pretty bike / a big house 

Je kunt een vraag stellen die begint met ‘wat’:  Wat is dat huis? Groot. 

Slide 11 - Slide

Plaats in de zin
Het bijvoeglijk naamwoord staat voor het ZN.

Pink is a beautiful colour.
That is a nice friend.

Slide 12 - Slide

Uitzondering 
Na de werkwoorden 
to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound, to taste gebruik je een bijvoeglijk naamwoord 
in plaats van een bijwoord. 

Het bijvoeglijk naamwoord komt dan ACHTER het werkwoord :
      This dress looks beautiful  on you!


Slide 13 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het:
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

Hoe zeg je bijvoeglijk naamwoord
in het Engels?
A
verb
B
noun
C
adjective
D
adverb

Slide 15 - Quiz

Waar staat een persoonlijk voornaamwoord voor?
A
werkwoord
B
bijwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quiz

Bij de werkwoorden be, look,
appear en seem komt het bijvoeglijk naamwoord ...... het werkwoord.
A
voor
B
achter

Slide 17 - Quiz

Sleep de woorden van de zin in de juiste volgorde.
suit.
The popstar
her
leather
stunning
in
looks

Slide 18 - Drag question

Task E
Go to the Stepping Stones website or work in your activity book.
Make the exercise in Task E Theme 3 (30 and 32). 
Correct your work with the answerbook. 
Then practice Grammar 5 with Quizzes on the website. 

READ 10% OF YOUR BOOK BEFORE FRIDAY !!!

Slide 19 - Slide

Bye bye !!

Slide 20 - Slide