H3 Energie

H3 Energie
1 / 25
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

H3 Energie

Slide 1 - Slide

H3.1 Energie uit brandstoffen 
WB blz. 130 (vr. 1 t/m 12)
1 kJ = 1000 J
1 MJ = 1.000.000 J

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

H3.2 Windenergie
WB blz. 135 (vr. 15 t/m 27)
E = P x t
E (elektrische energie in kWh)
P (vermogen in Watt)
t (tijd in uren)

Slide 4 - Slide

H3.3 Zonne-energie
WB blz. 142 (vr. 30 t/m 42)
rendement = P nut / P tot x 100%

Slide 5 - Slide

Sommige brandstoffen worden fossiele brandstoffen genoemd.
Welke brandstoffen noem je fossiele brandstoffen?
A
aardgas, aardolie en steenkool
B
alleen aardgas en aardolie
C
alleen aardolie en steenkool
D
alleen steenkool en aardgas

Slide 6 - Quiz

In een elektriciteitscentrale wordt elektrische opgewekt.
In welk deel van de elektriciteitscentrale gebeurt dat?
A
in de generator
B
in de ketelinstallatie
C
in de transformator
D
in de turbine

Slide 7 - Quiz

In een elektriciteitscentrale zit een condensator.
Waarvoor dient een condensator?
A
Om de stoom een beetje af te koelen voordat hij in de turbine komt.
B
Om het koelwater terug te pompen naar de rivier.
C
Om het koelwater verder af te koelen.
D
Om stoom te laten condenseren.

Slide 8 - Quiz

De meeste elektriciteitscentrales in Nederland werken op brandstoffen.
Welke brandstoffen worden in die centrales gebruikt?
A
aardgas en steenkool
B
aardgas en waterstof
C
butagas en aardolie
D
waterstof en steenkool

Slide 9 - Quiz

In een elektriciteitscentrale wordt niet alle chemische energie omgezet in elektrische energie.
Waar blijft de rest van de energie?
A
Die verdwijnt als afvalwarmte met het koelwater in de rivier.
B
Die verdwijnt als afvalwarmte via de schoorsteen in de lucht.
C
Die verdwijnt als chemische energie met het koelwater in de rivier.
D
Die verdwijnt als chemische energie via de schoorsteen in de lucht.

Slide 10 - Quiz

1 kJ =
A
10 J
B
100 J
C
1000 J
D
10.000 J

Slide 11 - Quiz

1 MJ =
A
10.000 J
B
100.000 J
C
1000 J
D
1.000.000 J

Slide 12 - Quiz

Dingen die bewegen hebben bewegingsenergie.
Waar hangt de hoeveelheid bewegingsenergie van af?
A
de snelheid en de massa van het voorwerp
B
de snelheid en de temperatuur van het voorwerp
C
het materiaal en de massa van voorwerp
D
het materiaal en de snelheid van het voorwerp

Slide 13 - Quiz

In een moderne windturbine wordt energie omgezet.
Welke energieomzetting vindt er plaats in een windturbine?
A
Bewegingsenergie wordt omgezet in elektrische energie.
B
Bewegingsenergie wordt omgezet in windenergie.
C
Elektrische energie wordt omgezet in bewegingsenergie.
D
Windenergie wordt omgezet in bewegingsenergie.

Slide 14 - Quiz

In een windturbine zitten tandwielen.
Waarvoor zitten die tandwielen daar?
A
De tandwielen zorgen ervoor dat de hogesnelheidsas snel draait.
B
De tandwielen zorgen ervoor dat de lagesnelheidsas langzaam draait.
C
De tandwielen zorgen ervoor dat de spanning verhoogd wordt tot 10.000 V.
D
De tandwielen zorgen ervoor dat de wieken van de turbine gaan draaien.

Slide 15 - Quiz

Een belangrijk punt bij energiebronnen is of ze ooit uitgeput raken.
Welke van de genoemde energiebronnen raken beide ooit uitgeput.
A
aardgas en aardolie
B
aardgas en zonlicht
C
aardgas en wind
D
zonlicht en wind

Slide 16 - Quiz

Grote aantallen windmolens hebben een nadelige invloed op het milieu.
Welke nadelen hebben deze windmolens?
A
geluidsoverlast en luchtvervuiling
B
horizonvervuiling en geluidsoverlast
C
luchtvervuiling en watervervuiling
D
watervervuiling en horizonvervuiling

Slide 17 - Quiz

450 kW =
A
450 W
B
4.500 W
C
45.000 W
D
450.000 W

Slide 18 - Quiz

10 MW =
A
100 W
B
10.000.000 W
C
100.000 W
D
1.000.000 W

Slide 19 - Quiz

In een plant vindt fotosynthese plaats. Welke energieomzetting vindt er plaats bij fotosynthese?
A
Chemische energie wordt omgezet in bewegingsenergie.
B
Chemische energie wordt omgezet in warmte.
C
Stralingsenergie wordt omgezet in chemische energie.
D
Zonlicht wordt omgezet in stralingsenergie.

Slide 20 - Quiz

In een zonnecollector wordt energie omgezet.
Welke energieomzetting vindt er plaats in een zonnecollector?
A
Stralingsenergie wordt omgezet in elektrische energie.
B
Stralingsenergie wordt omgezet in warmte.
C
Warmte wordt omgezet in bewegingsenergie.
D
Warmte wordt omgezet in elektrische energie.

Slide 21 - Quiz

In een zonnepaneel wordt energie omgezet.
Welke energieomzetting vindt er plaats in een zonnepaneel?
A
Stralingsenergie wordt omgezet in elektrische energie.
B
Stralingsenergie wordt omgezet in warmte.
C
Warmte wordt omgezet in bewegingsenergie.
D
Warmte wordt omgezet in elektrische energie.

Slide 22 - Quiz

Je kunt het rendement van een zonnecel berekenen.
Welke formule moet je daarvoor gebruiken?
A
(E nuttig x E totaal) x 100%
B
(E nuttig x E totaal) : 100%
C
(E nuttig : E totaal) x 100%
D
(E nuttig : E totaal) : 100%

Slide 23 - Quiz

Een doorsnee zonnecel zet minder dan 10% van de opvallende stralingsenergie om in elektrische energie.
Wat kun je dan zeggen van het rendement?
A
Het rendement ligt onder de 10%.
B
Het rendement ligt boven de 10%.
C
Het rendement ligt onder de 90%.
D
Het rendement ligt boven de 90%.

Slide 24 - Quiz

H3.4 Waterkracht
WB blz. 149 (vr. 45 t/m 55)
Ez = m x g x h
Ez (zwaarte energie in J)
m (massa in kg)
h (hoogte in m)

Slide 25 - Slide