Present simple, present continuous, future

Present & Future tenses

3 mavo

Theme 5
Stepping Stones

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Present & Future tenses

3 mavo

Theme 5
Stepping Stones

Slide 1 - Slide

Present simple
Present continuous
Future
He is 15 years old.
It's snowing in Canada
My parents are flying to Italy next week.
I will help you with your homework.

Slide 2 - Drag question

Present simple
Tegenwoordige tijd.
Gebruik: bij feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen.

Vorm:
1 hele werkwoord gebruiken bij I, you, we, you they
2 ww + s bij he, she, it

Slide 3 - Slide

Present simple

Water boils at 100 degrees Celsius.

Sam is 15 years old.
I often watch TV in the evening.

 

Slide 4 - Slide

Present continuous

Tegenwoordige tijd - duurvorm

Gebruik: iets is nu, op dit moment aan de gang.


Vorm:

am/are/is (vorm van to be) + (werkwoord + ing)

Slide 5 - Slide

Present continuous

I'm watching a film at the moment.
It's raining in Sydney.

He is taking a shower right now.

Slide 6 - Slide

Future

Toekomst.

Er zijn vier verschillende manieren om de toekomst  aan te geven in het Engels:
1. Present continuous
2. To be going to
3. Shall/Will
4. Present simple

Slide 7 - Slide

Future > 1 present continuous

Gebruik: om te praten over afspraken in de toekomst waarvan de tijd/plaats al vaststaat.


He is leaving for New Zealand tomorrow.
I'm meeting Susan at the train station.

Slide 8 - Slide

Future > 2 to be going to

Gebruik:
- als iemand iets in de toekomst (niet) van plan is
- een voorspelling doen waarvoor je bewijs hebt.


Vorm:
am/are/is (vorm van to be) + going to + hele werkwoord

Slide 9 - Slide

Future > 2 to be going to

Examples:


Look! He is going to fall off his bike!
Look at those dark clouds. It is going to rain. 
I am not going to hike tomorrow. I am too tired to hike.

Slide 10 - Slide

Future > 3 shall/will
Gebruik:
- om iets aan te bieden
- bij beloftes
- bij aankondigingen
- bij besluiten
- voorspellingen doen waarvoor je geen bewijs hebt.

Slide 11 - Slide

Future > 3 shall/will

Vorm:

Bij vragen waar je I en We gebruikt, moet je shall gebruiken.
Shall we go by taxi?

In alle andere vragen gebruik je will
Will they buy a new house?

Slide 12 - Slide

Future > 3 Shall/will

In een bevestigende of ontkennende zin gebruik je alleen will.

Daarna volgt het hele werkwoord.
I will come to your party. I promise.


In ontkenningen voeg je not toe aan will.
will + not = won't
He won't come to school as he is ill.


Slide 13 - Slide

Future > 4 present simple
Gebruik: als er sprake is van een vast schema, zoals aankomst- en vertrektijden, openings- en sluitingstijden, begin- en eindtijden.

Vorm:
1. hele werkwoord bij I, you, we, you, they
2. ww + s bij he, she, it.

Slide 14 - Slide

Future > 4 present simple
Examples:
The train leaves at 4 pm from platform 5A.
Our school closes at 5 pm every day.
The show starts in ten minutes.
When does the match begin?

Slide 15 - Slide

The train ____ at 11:45.
A
leaves
B
is leaving
C
is going to leave
D
will leave

Slide 16 - Quiz

Look! Those girls ____ that busy highway.
A
cross
B
will cross
C
are crossing
D
are going to cross

Slide 17 - Quiz

Sharon ____ her birthday next Saturday at 2 pm.
A
celebrates
B
is celebrating
C
will celebrate
D
is going to celebrate

Slide 18 - Quiz

He sometimes ____ the bus to school.
A
takes
B
is taking
C
is going to take
D
will take

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link