week 22 les 1 gustar en uiterlijk beschrijven

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Buenos días

Hoy es ........................ el 28 de ..............

¿Qué vamos a hacer?

- Repetir gustar/encantar/doler

- describir personas

gustar/encantar/doler

Welke vormen van deze werkwoorden gebruik je?

Wanneer gebruik je welke vorm?

Met welke woorden geef je aan wie iets leuk vindt of wie er pijn heeft?

de derde persoon e.v. en de derde persoon m.v. (él/ellos)

gusta/encanta/duele + zelfstandig nw. e.v. of een werkwoord

gustan/encantan/duelen + zelfstandig nw. m.v

met het meewerkend voorwerp: me, te, le, nos, os, les

gustar/encantar/doler

• Om nadruk te leggen kan je het beklemtoonde meew. vw. ervoor zetten: a mí, a tí, a él, a Pedro, etc.
  
• Om te zeggen hoe leuk je iets vindt kan je zeggen: me gusta mucho/me gusta bastante
• Hoe kan je zeggen dat je ergens niet van houdt?

No me gusta

¿Qué le gusta a Augustin y qué no le gusta?

......¿y qué no le gusta?

Haz el ejercicio.

1. (ik hou van) los gatos
2. (hou jij van) el fútbol?
3. (hij houdt van) leer
4. (wij houden niet van) la música clásica
5. (zij heeft pijn aan) los pies.
6. (Heb je pijn aan) los dedos?
7. (jullie hebben pijn aan) la cabeza.
   

Controleer

1. Me gustan los gatos.
2. ¿Te gusta el fútbol?
3. Le gusta leer.
4. No nos gusta la música clásica.
5. Le duelen los pies.
6. ¿Te duelen los dedos?
7. Os duele la cabeza. 

¿Cómo es el /ella?

¿Os acordáis cómo describir a personas?

Hoe beschrijf je het uiterlijk en het karakter?

Describe a estas personas. 

Beschrijf: uiterlijk en   karakter

¿Qué tal?