Grammatica zinsontleding

Grammatica zinsontleding
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Grammatica zinsontleding

Slide 1 - Slide

Terugblik - Stappenplan zinsontleding
Zinsontleding

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken. 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les.

Slide 3 - Slide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen


Slide 4 - Slide

Het onderwerp
Je kunt het onderwerp vinden door de vraag:
Wie of wat + de persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
Wie hebben?
Antwoord: De kinderen

Slide 5 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een nieuw zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Lijdend voorwerp (lv)

Slide 6 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
Het antwoord op de vraag = het lijdend voorwerp!
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 


Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 7 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
  • Mogelijk meerdere in een zin!
  • Geeft antwoord op vragen als: waar / wanneer / hoe / waarom / etc.
  • Ook vraagwoordjes zelf zijn een BWB.
  • Ook kleine zinsdelen als: niet / altijd / ook / misschien / etc. zijn een BWB.
  • Overgebleven zinsdelen. 

Slide 8 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Slide 9 - Slide

Wat is in deze zin de pv?
Jantje heeft de hele dag geschaatst.
A
Jantje
B
heeft
C
de hele dag
D
geschaatst

Slide 10 - Quiz

Wat is in deze zin het wwg?
Jantje heeft de hele dag geschaatst.
A
heeft geschaatst
B
heeft

Slide 11 - Quiz

Wat is in deze zin het ow?
Jantje heeft de hele dag geschaatst.
A
Jantje
B
heeft
C
de hele dag
D
geschaatst

Slide 12 - Quiz

Zit er in deze zin een lv?
Jantje heeft de hele dag geschaatst.
A
Nee
B
Ja: de hele dag
C
Ja: Jantje
D
Ja: Geschaatst

Slide 13 - Quiz

Zit er in deze zin een mv?
Jantje heeft de hele dag geschaatst.
A
Ja: de hele dag
B
Nee
C
Ja: geschaatst
D
Ja: Jantje

Slide 14 - Quiz

Zit er in deze zin een bwb?
Jantje heeft de hele dag geschaatst.
A
Jantje
B
heeft geschaatst
C
de hele dag
D
nee

Slide 15 - Quiz

Opa heeft Jesse vandaag een rode fiets gegeven. 
pv
ow
wwg
lv
mv
bwb
Opa
heeft
Jesse
vandaag
een rode fiets
gegeven

Slide 16 - Drag question

Aan de slag...
Ga naar www.socrative.com
Kies: student login
Roomname: REIJENGA698
Maak de quiz 

Klaar? 
Zinsontleding oefenen op jufmelis.nl en cambiumned.nl.
Leren voor de toets --> Alle onderdelen van boekje #Taal

Vragen?
Stel alle vragen die je nog hebt, dit is de laatste les voor de toets!

Slide 17 - Slide