Grammatica H4

Grammatica H4

Nieuw Nederlands 5de editie

3vwo

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica H4

Nieuw Nederlands 5de editie

3vwo

Slide 1 - Slide

Leerdoelen Grammatica H3 en H4
  1. Uitbreidende en beperkende bijvoeglijke bijzinnen
  2. Aanwijzend, vragend, onbepaald en betrekkelijk voornaamwoord
  3. Beknopte bijzinnen
  4. Bijwoord, tussenwerpsel en voorzetsel

    
    
      
Dit wordt getoond in de gedeelde les die leerlingen zelfstandig kunnen doen.
       
     
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
 
   
   
   

   
   
   
     
       
       
     
   
 

   
   

   
   
     
       Het schrijven van getallen
     
   

   
   
      In teksten schrijf je getallen soms in cijfers en soms in letters. De regels die je daarbij moet hanteren zijn helder, maar het zijn er veel. Leer ze niet allemaal uit je hoofd, maar probeer een logica te vinden. Twijfel je bij het schrijven van een officieel document: zoek de regel dan op!
   

 
 
 
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
   
   
   
   
 
 

Aa

Slide 2 - Slide

Bestudeer nu de theorie bij Grammatica zinsdelen H4

Slide 3 - Slide

3. Beknopte bijzinnen

Kenmerkend voor een normale bijzin is dat die een persoonsvorm en onderwerp bevat en dat deze niet naast elkaar in de zin staan. Een beknopte bijzin is een verkorte versie van een bijzin. Deze bevat geen persoonsvorm en onderwerp, maar een verzwegen onderwerp en een andere werkwoordsvorm.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.
A
Dit is één hoofdzin.
B
Dit is een hoofdzin en een hoofdzin.
C
Dit is een bijzin en een hoofdzin.
D
Dit is een hoofdzin en een bijzin.

Slide 6 - Quiz

Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.
A
Henry is het onderwerp van de hoofdzin.
B
Henry is het onderwerp van de bijzin.
C
Henry is het onderwerp van hoofd- en bijzin.
D
Henry is geen onderwerp.

Slide 7 - Quiz

Maak van de beknopte bijzin een normale bijzin: Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.

Slide 8 - Open question

Aan het werk
  • Maak opdracht 'Extra' van Grammatica zinsdelen H4.
  • <75%? Maak opdracht 'Test' van Grammatica zinsdelen H4.

Slide 9 - Slide

Bestudeer nu de theorie bij Grammatica woordsoorten H4

Slide 10 - Slide

4. Bijwoord, tussenwerpsel en voorzetsel
Het bijwoord, (het bijvoeglijk naamwoord), het tussenwerpsel en het voorzetsel worden nogal eens door elkaar gehaald. Het zijn vaak de woorden die overblijven bij het benoemen van woorden.  

Slide 11 - Slide

4a. Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt altijd iets over een zelfstandig naamwoord. Een bijwoord zegt nooit iets over een zelfstandig naamwoord.

Slide 12 - Slide

Die goede speler kan goed schaken.
A
goede = bijwoord goed = bijwoord
B
goede = bijwoord goed = bijvoeglijk nw.
C
goede = bijvoeglijk nw. goed = bijwoord
D
goede = bijvoeglijk nw. goed = bijvoeglijk nw.

Slide 13 - Quiz

Die toets heeft hij goed gemaakt.
A
goed = bijwoord
B
goed = bijvoeglijk nw.

Slide 14 - Quiz

4b. Bijwoord of voorzetsel
Soms maakt een voorzetsel deel uit van een scheidbaar werkwoord; dan is het bij het woordbenoemen een bijwoord. In alle andere gevallen is het gewoon een voorzetsel.

Slide 15 - Slide

Geef een voorbeeld van een scheidbaar werkwoord

Slide 16 - Open question

Op kinderen die van weglopen houden moet je goed letten.
A
op = voorzetsel van = voorzetsel
B
op = voorzetsel van = bijwoord
C
op = bijwoord van = voorzetsel
D
op = bijwoord van = bijwoord

Slide 17 - Quiz

Aan het werk
  • Maak opdracht 'Extra' van Grammatica woordsoorten H4.
  • <75%: Maak opdracht 'Test' van Grammatica woordsoorten H4.

Slide 18 - Slide