This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Dias SIMON poezie
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Wat is het meest dramatische dat je ooit hebt gezegd?
Slide 2 - Mind map
Schrijf deze vraag op het bord. Laat ze iets opschrijven of roepen (denk: “mijn leven is voorbij”, “ik haat maandag”, “niemand begrijpt me”).
Poëzie begint daar. In de dingen die je voelt maar misschien nooit zo zou durven opschrijven.
Slide 3 - Slide
This item has no instructions
Wat vind jij van poëzie?
Vanaf wanneer beschouwen jullie iets als poezie?”
Zijn jullie al veel in contact gekomen met poezie?”
Als jullie poëzie zouden lezen, wat zouden jullie daarin
belangrijk vinden, wat zou jullie aandacht trekken?
Slide 4 - Slide
Wat vind jij van poëzie?
Vanaf wanneer beschouwen jullie iets als poezie?”
Zijn jullie al veel in contact gekomen met poezie?”
Als jullie poëzie zouden lezen, wat zouden jullie daarin belangrijk vinden, wat zou jullie aandacht trekken?
→ Enkele leerlingen hun mening laten geven.
Denk aan een gedicht, wat zijn de eerste 3 woorden die in je opkomen?
Slide 5 - Mind map
Opdracht: Laat leerlingen in 3 woorden beschrijven wat zij denken bij het woord ‘gedicht’.
Slide 6 - Slide
Bespreek kort dat poëzie over echt vanalles kan gaan, liefde, dood, natuur, het leven, iemands persoonlijk leven + het hoeft zelfs niet altijd betekenis te hebben. Ook moet poezie niet altijd serieus of ‘moeilijk’ zijn – en dat ze dit zo meteen gaan ontdekken.
Gedicht lezen !!!
Slide 7 - Slide
laat verschillende leerlingen om de beurt een ‘vers’ lezen – past perfect bij de opbouw van het gedicht.
Wat valt op aan de vorm? Waarom heeft Deelder het zo opgebouwd?
Slide 8 - Open question
Vraag: Wat valt op aan de vorm? Waarom heeft Deelder het zo opgebouwd?
Slide 9 - Slide
Laat leerlingen reageren op:
Humor in het gedicht?
leuk om te lezen? zo ja of zo nee waarom?
Herkenning van hun eigen mening? waarom
Waarom ziet dit gedicht er zo ‘smal’ uit?
Slide 10 - Open question
Dit gedicht heeft een duidelijke, opvallende vorm: smalle strofen, veel enjambementen (versregels lopen grammaticaal niet synchroon met zinsstructuur).
Slide 11 - Slide
1. Vormvastheid
De vorm ondersteunt de inhoud: hij klaagt over brede, lange gedichten — en bewijst zijn punt in de vorm van zijn eigen werk.
dia moet gaan over vers en rijm
Slide 12 - Slide
2. Vers en rijm
Het is opgebouwd uit korte verzen, vaak van één of twee woorden per regel.
Rijm is aanwezig, maar losjes toegepast: bijvoorbeeld “kort” / “hoort” en “tegen” / “vervelend”.
Het rijm is speels en ondersteunt het ritme, zonder zwaar te wegen.
Slide 13 - Slide
3. Ironie en zelfspot
Hij gebruikt ironisch lyriekgebruik: hij doet zich voor als een soort poëziepolitie, die "brede gedichten" afwijst. Maar hij spot tegelijk met zichzelf en het genre: “hun dichters blijven onbegrepen / en mogen elkaar dan prijzen geven” → steklnaar literaire wereld.
Slide 14 - Slide
4. Poëziekritiek en maatschappijbeeld
Hij neemt ook de kritiek op poëzie op de korrel: alleen “intellectuelen” lijken tevreden met ingewikkelde poëzie.
Dat suggereert: poëzie is vervreemd van de gewone mens, tenzij je er satire van maakt.
De meesten zeggen dat poezie moeilijk moet zijn vooraleer het waardevol kan zijn.