This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
spelling blok 3 en 4
oefenen spelling blok 3 en 4
gemaakt door:Gio & Max
Slide 1 - Slide
wat gaan we doen
we gaan kijken hoe we met spelling omgaan.
Hoe we moeten spellen
Slide 2 - Slide
vraag uno
wat is de juiste spelling
A
Ik heb vanmiddag een Appel gegeten
B
Ik heb vanmiddag een
apple Egeten
C
Ik heb vanmiddag een appel gegeten
Slide 3 - Quiz
persoonsvorm
wat is de persoonsvorm precies en hoe gebruiken we dat
Slide 4 - Slide
welke zin is de goede zin met de persoonsvorm De jongen.....snel naar huis
A
jongen
B
loopt
C
naar
Slide 5 - Quiz
Persoonsvorm
De persoonsvorm is dus het woord wat voor het werkwoord komt te staan. En als je de zin vragend maakt komt de persoonsvorm vooraan te staan.
Slide 6 - Slide
Tijdens de les lette niemand echt goed op.
A
lette
B
les
C
goed
D
niemand
Slide 7 - Quiz
Stam en ik-vorm
Als je een werkwoord goed wilt schrijven, begin je bij de stam. De stam van het werkwoord is het hele werkwoord zonder -en. Vaak lijkt de stam op de ik-vorm, maar ze zijn niet altijd gelijk.
Slide 8 - Slide
werken
A
wer
B
werker
C
werkte
D
werk
Slide 9 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
Je weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd enkelvoud spelt:
Bij ik schrijf je de ik-vorm.
Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t.
Slide 10 - Slide
Nooit eerder ____ zij zo streng als vandaag.
A
trad
B
treedt
C
treden
D
treed
Slide 11 - Quiz
Ik-vorm die eindigt op -d of -t
Bij werkwoorden waarbij de ik-vorm eindigt op een -d, schrijf je bij de jij-vorm en de hij-vorm -dt. Als je het uitspreekt, hoor je steeds een t.
Slide 12 - Slide
1. Hij ____ elke dag de hond uit.
A
wandel
B
wandeld
C
wandelt
D
wandeling
Slide 13 - Quiz
Als je goed ____ , begrijp je wat ik bedoel
A
luister
B
luistert
C
luizert
D
luisder
Slide 14 - Quiz
Stam die eindigt op -z of -v
Sommige medeklinkers worden niet gebruikt aan het eind van een woord. Dit kom je tegen bij werkwoorden. De laatste letter van de stam verandert dan.
Slide 15 - Slide
Au en ou
Je kunt ook van twee verschillende klinkers een nieuwe klank maken. Je kent bijvoorbeeld al de ie . Ook met andere klinkers kun je een nieuwe klank maken: a en u wordt au. En o en u wordt samen ou.
Slide 16 - Slide
In de verte klonk het zachte geblaf van een ____ hond.
A
trouw
B
trauw
C
trou
D
trouwt
Slide 17 - Quiz
i of ie
De lange klank ie schrijf je soms met ie en soms met i. De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren.