2-12: schrijven les 2 schrijfplan en informatief artikel

Welkom bij les 2
inhoud les:
  • Terugblik
  • Schrijfplan
  • informatief artikel
  • Veel voorkomende zinnetjes oefenen
  • huiswerk/ afsluiting
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom bij les 2
inhoud les:
  • Terugblik
  • Schrijfplan
  • informatief artikel
  • Veel voorkomende zinnetjes oefenen
  • huiswerk/ afsluiting

Slide 1 - Slide

terugblik huiswerk
Deel en wissel uit!
Aandachtspunt: 
5W + H vragen te beantwoorden?


timer
5:00

Slide 2 - Slide

Beoordeling examen Schrijven
1. Samenhang
2. Doel bereiken
3. Publiek
4. Woordenschat en woordgebruik
5. Spelling, zinsbouw, interpunctie
6. Leesbaarheid


Slide 3 - Slide

Schrijfproducten
Tijdens het examen schrijf je dus twee van de volgende producten:
zakelijke brief/e-mail 
artikel
verslag
betoog
memo

Slide 4 - Slide

voorbeeldexamen schrijven 3F
Teams > Nederlands > bestanden > schrijven theorie

Slide 5 - Slide

Ieder schrijfproduct bestaat uit dezelfde opbouw. Wat is deze opbouw?

Slide 6 - Open question

Inleiding

De tekst begint met een inleiding. Dit is een aparte alinea. Je trekt de aandacht van de lezer en introduceert het onderwerp. Bij een betoog geef je ook een standpunt.

Slide 7 - Slide

Kern (middenstuk)

Na de inleiding volgt het middenstuk. Je hebt informatie verzameld en dat verwerk je in het middenstuk. In de kern staat dus de meeste informatie. Het middenstuk verdeel je ook weer in aparte alinea’s. Je plaatst witregels tussen de alinea’s.



Slide 8 - Slide

Slot

Als laatste volgt het slot. Ook dit is weer een aparte alinea. In het slot geef je bijvoorbeeld een conclusie, een samenvatting, kom je terug op de inleiding of geef je een advies of een vooruitblik.



Slide 9 - Slide

Schrijven in fasen

Als je een langere tekst schrijft, zoals een artikel of een zakelijke brief dan is het handig om vooraf een plan te hebben.

Slide 10 - Slide

Een lange tekst schrijven, hoe pak jij dat aan?

Slide 11 - Open question

Maak een schrijfplan
  • Bepaal het onderwerp
  • Bepaal je schrijfdoel
  • Bepaal je doelgroep (en informeel of formeel)
  • Verzamel informatie
  • Bepaal de volgorde van de deelonderwerpen of argumenten
  • Bepaal de opbouw: (inleiding, kern en slot)

Slide 12 - Slide

Voorbeeld schrijfplan
Zie ook Teams> Nederlands> bestanden> schrijven theorie
  • Bepaal het onderwerp
  • Bepaal je schrijfdoel
  • Bepaal je doelgroep (en informeel of formeel)
  • Verzamel informatie
  • Bepaal de volgorde van de deelonderwerpen of argumenten
  • Bepaal de opbouw: (inleiding, kern en slot)

Slide 13 - Slide

Informatief artikel

In deze les leer je wat een informatief artikel is en hoe je deze moet schrijven. 

Slide 14 - Slide

Wat is een informatief artikel?
  • In een informatief artikel geef je achtergrondinformatie over een bepaald onderwerp. 
  • De tekst bevat alleen feiten, geen meningen. 
  • Zorg ervoor dat je lezer kan controleren waar de informatie vandaan komt, gebruik bronvermelding.

Slide 15 - Slide

Tekststructuren
Informatieve artikelen kun je volgens verschillende tekststructuren opbouwen. Geschikte tekststructuren voor een informatief artikel zijn:

  • vraag-antwoordstructuur: je stelt een vraag en geeft antwoorden
  • aspectenstructuur: je bespreekt verschillende kanten van het onderwerp
  • probleem-oplossingsstructuur: je signaleert een probleem en gaat in op gevolgen, oorzaken en oplossingen van dit probleem.

Zie ook boek NuNederlands op blz. 267 (bijlagen)

Slide 16 - Slide

Signaalwoorden
Gebruik signaalwoorden voor een duidelijke structuur. Bijvoorbeeld:


opsomming: ten eerste, ten tweede, ook, verder, daarnaast, bovendien
tijd: eerst, toen, daarna, vervolgens, ten slotte, voordat, nadat
toelichting: bijvoorbeeld, zoals
voorwaarde: als, wanneer, tenzij, mits
vergelijking: als, zoals, even ... als, ... dan

In Bijlage 1 op bladzijde 266 vind je een overzicht van tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 17 - Slide

Wat is de functie van signaalwoorden in een tekst?
A
Signaalwoorden helpen de lezer.
B
Signaalwoorden geven structuur aan een tekst.
C
Signaalwoorden zorgen voor samenhang.

Slide 18 - Quiz

Tekstverbanden en signaalwoorden horen bij elkaar.
A
Ja
B
Nee
C
Soms

Slide 19 - Quiz

huiswerk Blosse
inleveren via opdracht in Teams op uiterlijk vrijdag 16 december
licentie NuNederlands > planning > schrijven informatief artikel
Boek deel B blz 110 t/m 112
wat lever je in?
- informatief artikel, verbeterd n.a.v. de feedback van medestudent
- feedbackformulier over jouw artikel

Slide 20 - Slide

huiswerk instructeurs
Inleveren via opdracht in Teams op uiterlijk vrijdag 16 december:
Het schrijven van een informatief artikel.
Boek deel B blz 110 t/m 112
wat lever je in?
- informatief artikel, verbeterd n.a.v. de feedback van medestudent
- feedbackformulier over jouw artikel

Slide 21 - Slide

Huiswerk Saks: 
planning in NuNederlands

Slide 22 - Slide

facultatief huiswerk
  • extra theorie als introductie
  • met opdrachten
  • niet opgenomen in planning
  • niet verplicht, wel aan te raden!

Slide 23 - Slide

Na welk woord schrijf je een komma?

We werken erg hard hier in Spanje maar het is wel erg gezellig.
A
na hard
B
na hier
C
na Spanje
D
na maar

Slide 24 - Quiz

In welke zin staan alle hoofdletters goed?
A
op zondag houden de Spanjaarden rust.
B
Op zondag houden de spanjaarden rust.
C
Op zondag houden de Spanjaarden rust.
D
Op Zondag houden de Spanjaarden rust.

Slide 25 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
interessante herinneringen
B
interesante herinneringen
C
interessante herineringen
D
interesante herineringen

Slide 26 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Na aanleiding van uw vraag ben ik opzoek...
B
Naar aanleiding van uw vraag ben ik op zoek...
C
Naar aanleiding van uw vraag ben ik opzoek...
D
Na aanleiding van uw vraag ben ik op zoek...

Slide 27 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
doormiddelvan
B
doormiddel van
C
door middelvan
D
door middel van

Slide 28 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van
kalf?

Slide 29 - Open question

Wat is de juiste vervoeging?
De burgemeester heeft mijn e-mail nog niet .......... .
A
beantwoordt
B
beantwoord
C
beantwoort

Slide 30 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging?
Hans .......... dat incident gisteren bij zijn leidinggevende.
A
melde
B
meldde

Slide 31 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging?
Meneer De Jong .......... morgen naar Alkmaar.
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd

Slide 32 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging?
Suzan .......... twee keer in de week.
A
douchet
B
douchd
C
douched
D
doucht

Slide 33 - Quiz