Iets aanwijzen met voornaamwoorden (7-5)

¡Bienvenidos a la clase de español!
Hoy es........
1 / 21
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de español!
Hoy es........

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?
1) Explicación periode 3
2) Nuestro objetivo
4) Instrucción
5) Quiz
6) Practicar
7) Evaluación

Slide 2 - Slide

Explicación periode 3
Tot het eind van het schooljaar krijg je 3 meetmomenten.





Deze 3 meetmomenten moet je voldoende afsluiten. 
1) Werkhouding 
  
2) Je krijgt nog 2 keer een d- toets via LessonUp

Slide 3 - Slide

Nuestro objetivo

Slide 4 - Slide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan en staat vóór datgene wat het aanwijst.



Deze/ die broer
Dit/ dat zusje
Deze/ die  grootouders

Slide 5 - Slide

De vorm 


dd

Este chico es amable.                                        
Esta chica es guapa. 
Estos libros son interesantes.
Estas tapas son muy ricas.
Deze jongen is aardig.
Dit meisje is knap.
Deze boeken zijn interessant.
Deze tapas zijn heel lekker.

Slide 6 - Slide

De vorm 


dd

Ese chico es amable.                                        
Esa chica es guapa. 
Esos libros son interesantes.
Esas tapas son muy ricas.
Die jongen is aardig.
Dat meisje is knap.
Die boeken zijn interessant.
Die tapas zijn heel lekker.

Slide 7 - Slide

De vorm 


dd

Aquel chico es amable.                                        
Aquella chica es guapa. 
Aquellos libros son interesantes.
Aquellas tapas son muy ricas.
Die jongen daarginds is aardig.
Dat meisje daarginds is knap.
Die boeken daarginds zijn interessant.
Die tapas daarginds zijn heel lekker.

Slide 8 - Slide

Samenvatting

Slide 9 - Slide

De neutrale vorm 





¿Qué es esto? - Es un móvil 
¿Qué es eso? - Es una lámpara
De neutrale aanwijzende voornaamwoorden esto, eso en aquello worden gebruikt
om naar iets te verwijzen wat onbekend is of waarover in algemene zin gesproken
wordt. Ze worden niet gebruikt om naar personen te verwijzen.
Wat is dit? - Het is een telefoon. 
Wat is dat? Het is een telefoon.

Slide 10 - Slide



_____hermano es trabajador.
afstand = aquí
A
este
B
ese
C
aquello
D
aquel

Slide 11 - Quiz



_____zapatos son negros.
afstand = allí
A
estas
B
esos
C
aquello
D
aquellos

Slide 12 - Quiz

_____camisetas de aquí son baratas.
A
estos
B
estas
C
aquellas
D
esas

Slide 13 - Quiz

Y_______alumna de ahí,
¿de qué curso es?
A
esta
B
esa
C
esas
D
aquellas

Slide 14 - Quiz

Zet in het meervoud:
Esa mujer está muy nerviosa.

Slide 15 - Open question

Zet in het meervoud:
Aquel hombre tiene los ojos azules.

Slide 16 - Open question

¿Tiempo libre?
Maak eerst oefening 3.7 uit je werkboek (LE). 
                             Ben je klaar?
Maak dan oefening 5 en 6 op blz. 53 (TB)

Slide 17 - Slide

Ik begrijp de lesstof
A
onvoldoende
B
redelijk
C
voldoende
D
goed

Slide 18 - Quiz

¿Qué has aprendido hoy?

Slide 19 - Mind map

Fin de la clase...



  • ¿Preguntas?

  • ¿Qué salió bien?

  • ¿Qué podemos mejorar? 



    ¿La próxima clase?
    Maak  oefening 3.7 uit je werkboek (LE).

    Maak oefening 5 en 6 op blz. 53  van je tekstboek (TB)

    Slide 20 - Slide

    ¿Qué tal la clase?

    Slide 21 - Slide