Deeltaak 5, De nieuwe theorie

Theorie deeltaak 5
Aan het einde van deze deeltaak krijg je weer een theorie toets bij drama. In deze LessonUp vind je de theorie de er bij komt.
Je moet voor deze toets de theorie van deeltaak 3 en deeltaak 5 kennen en kunnen.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DramaMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Theorie deeltaak 5
Aan het einde van deze deeltaak krijg je weer een theorie toets bij drama. In deze LessonUp vind je de theorie de er bij komt.
Je moet voor deze toets de theorie van deeltaak 3 en deeltaak 5 kennen en kunnen.

Slide 1 - Slide

De spanningsboog
Hoe creëer je spanning in je scène, zodat je publiek wil weten:
Hoe loopt dit af? 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Betekenis spanningsboog?
expositie: De spelgegevens worden duidelijk, behalve: "Wat": het conflict.

motorisch moment: Start conflict (Wat)

ontwikkeling
: Hoe wordt het conflict aangepakt/ geprobeerd op te lossen? 

climax
: Hoogtepunt van de spanning, het is duidelijk of/ hoe het conflict is opgelost. 

afloop
: Hoe eindigt de scène  









Slide 4 - Slide

Roodkapje
Roodkapje gaat naar haar oma om eten te brengen.
Ze loopt van het pad af om bloemen te plukken.
Ze komt een wolf tegen, die stuurt haar dieper het bos in.
Roodkapje komt aan bij oma, de wolf eet oma en roodkapje op.
De Jager bevrijd oma en roodkapje

Slide 5 - Drag question

Typetje, persiflage, personage
Je kunt iemand op verschillende manieren spelen. 
In deeltaak 1 hebben we het onderscheid gemaakt tussen een:
1) typetje
2) persiflage
3) personage

Slide 6 - Slide

Wat betekent het spelen van een typetje?
A
Dat je 1 eigenschap uitvergroot.
B
Dat je een paar eigenschappen uitvergroot.
C
Dat je iemand nadoet.
D
Dat je veel eigenschappen speelt.

Slide 7 - Quiz

Wat betekent het spelen van een persiflage?
A
Dat je 1 eigenschap uitvergroot.
B
Dat je een paar eigenschappen uitvergroot.
C
Dat je iemand nadoet.
D
Dat je veel eigenschappen speelt.

Slide 8 - Quiz

Wat betekent het spelen van een personage?
A
Dat je 1 eigenschap uitvergroot.
B
Dat je een paar eigenschappen uitvergroot.
C
Dat je iemand nadoet.
D
Dat je veel eigenschappen speelt.

Slide 9 - Quiz

Rolbiografie
Je kunt voor een personage een rolbiografie schrijven.
Deze bestaat uit:
Karaktereigenschappen, fysieke eigenschappen en feitelijke informatie.

Een rolbiografie helpt de acteur om zijn personage beter te kunnen spelen.

Slide 10 - Slide

Speelstijlen

Als acteur kun je op verschillende manieren spelen. Dit noem je de speelstijl van de acteur. Het gaat erom hoe groot of hoe klein je speelt met je fysiek, mimiek en stem.

Slide 11 - Slide

Speelstijlen
We onderscheiden 3 speelstijlen:

Naturel spel.
Realistisch spel
Typematig spel 




Dit is dus iets anders dan de 3 manieren waarop je een persoon kunt spelen (typetje, persiflage, personage) Maar deze drie komen wel terug in de speelstijlen.

Slide 12 - Slide

Speelstijlen


1) Naturel spel: Klein, ingeleefd spel (net echt) dat meestal gebruikt wordt voor televisie. Je ziet geen verschil meer tussen de acteur en de gespeelde rol. > Dit is vaak de speelstijl bij personages. 

2) Realistisch spel: Iets aangedikt, ingeleefd spel (geloofwaardig) dat meestal gebruikt wordt in theater. Belangrijke dingen worden benadrukt, uitvergroot. Onbelangrijke dingen worden weggelaten. > Dit is vaak de speelstijl bij personages. 

3) Typematig spel: Overdreven, sterk uitvergroot spel dat altijd gebruik wordt bij *klucht maar ook in andere theatergenres voor kan komen. > Dit is de speelstijl bij typetjes en persiflages. 
*Een klucht is een kort komisch toneelstuk. 

Slide 13 - Slide

Theatrale middelen

- spelgegevens
- materiële vormgevingsmiddelen
- enscenering

Slide 14 - Slide

Vormgevingsmiddelen

Decor 
Rekwisieten / attributen
Kostuums 
Hairstyling en grime
Licht
Muziek
Geluid

Slide 15 - Slide

Decor
Rekwisieten/Attributen

Slide 16 - Slide

kostuums
Hairstyling &  grime

Slide 17 - Slide

Licht
Muziek

Slide 18 - Slide

Geluid

Slide 19 - Slide

Wat is enscenering?
"In scène zetten"
Je maakt gebruik van: mise-en-scène 
en
de vormgeving van het stuk.

Slide 20 - Slide

Objecttheater
- Beeldend theater
- Poppentheater
- Stop-motion (film)

Slide 21 - Slide

Voorbeeld:

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Dit was:
A
beeldend theater
B
poppentheater
C
stop-motion

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Video

Dit was:
A
beeldend theater
B
poppentheater
C
stop-motion

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Video

Dit was:
A
beeldend theater
B
poppentheater
C
stop-motion

Slide 28 - Quiz