Grammatica WS: Herhaling lj 1

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Zelf aan de slag
Maak twee oefentoetsen in SOM.

Oefentoets niet af? Dan kom je vanmiddag terug.

Ben je klaar?
1. Oefenen met de trainer.
2. Lezen in je leesboek.

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ... heb je een start gemaakt met de oefentoets woordsoorten.

Slide 3 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  • Namen van mensen, dieren en dingen (eigennamen)
    Lady Gaga, Pluto, Samsung

  • Woorden voor concrete zaken
    tafel, laptop, toets

  • Woorden voor abstracte zaken
    twijfel, werk, grootte

Slide 4 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandignaam woorden komen in verschillende vormen voor. Let op de volgende zaken om ze te herkennen:

  • Je kunt er een lidwoord voor zetten
    de taart, het kopje, een stekker
  • Enkelvoud of meervoud
    taart – taarten, kopje – kopjes
  • Verkleinwoord
    taart – taartje, kop - kopje

Slide 5 - Slide

Lidwoorden
  • Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
de, het, een

  • Er zijn twee bepaalde lidwoorden (de, het) en er is een onbepaald lidwoord (een).

  • Bij een bepaald lidwoord weet je precies waarom het gaat, bij een onbepaald lidwoord kan het om van alles gaan.

bepaald lidwoord: ‘de’ en ‘het’
  • mannelijk               de leraar
  • vrouwelijk               de actrice
  • onzijdig                   het station 
  • verkleinwoord       het autootje

onbepaald lidwoord: ‘een’
  • mannelijk              een leraar
  • vrouwelijk              een beroemde actrice
  • onzijdig                  een koud, leeg station

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Zegt iets over het zelfstandige naamwoord.
    Kleur, materiaal, eigenschap, enzovoort.

  • Staat er direct voor en soms achter een zelfstandig naamwoord;
    Een paarse krokodil – De krokodil is paars.

  • Heeft een lange én een korte vorm.
    Het ticket is goedkoop – het goedkope ticket


  • Krijgt bij stoffen en materialen soms '-en' erachter;
    Het stalen kettingslot – de katoenen sok

  • En soms niet: plastic, aluminium, bamboe..

Slide 7 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Het kan zelfstandig gebruikt worden.
  • Ik wil een blauwe, geen groene.

  • Heeft vaak trappen van vergelijking.
    Deze is laag, die is lager en die het laagst.

  • Zijn soms afgeleid van een werkwoord.
    Blaffende honden bijten niet.

Slide 8 - Slide

Werkwoorden
  • Drukt een handeling uit.
Praten, zwaaien, schrijven etc.

  • Een werkwoord kun je vervoegen.
Maken: maak, maakt, maken, gemaakt. 

  • In een zin staat ten minste één werkwoord.
De meisjes liepen vanmorgen samen naar school.

Slide 9 - Slide

Voorzetsels
Geeft een plaats, tijd of reden aan.

Je kunt het voorzetsel voor 'de kast' zetten.
  • op, naast, onder, in, tussen, voor

Je kunt ze voor 'het feest' zetten.
  • tijdens, sinds, tot, vanwege


Slide 10 - Slide

Zelf aan de slag
Maak Cursus 5, par. 14, opdr. 1 t/m 5.


Ben je klaar?
1. Huiswerk ander vak afmaken.
2. Lezen in je leesboek.
3. Leren toets ander vak.

Slide 11 - Slide

Lesdoelen: behaald?
- Welke woordsoorten kun je al goed herkennen?

- Met welk woordsoort/welke woordsoorten wil je nog oefenen?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide