Tekst les 7A r. 1 t/m 6 + herhaling ww

Dionysos en Ariadne
1 / 25
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dionysos en Ariadne

Slide 1 - Slide

In deze les...
  1. Woordjes overhoren
  2. Oefening werkwoorden
  3. Nakijken tekst 7A 1 t/m 6
  4. PW t/m les 6 terug en zelf aan het werk

Slide 2 - Slide

Waarom werkwoorden?
  • In elke zin komt een werkwoord voor
  • Dus ook in het Grieks!
  • Daarom is het belangrijk dat je kunt zien over welke persoon een zin gaat (hij, zij, wij, jullie, etc.)

Slide 3 - Slide

Wat betekent:
φευγει
A
(hij/zij/het) vlucht
B
zij vluchten

Slide 4 - Quiz

Wat betekent:
ποιοῦσι
A
(hij/zij/het) doet/maakt
B
zij doen/maken

Slide 5 - Quiz

Wat betekent:
ζητεῖ
A
(hij/zij/het) zoekt
B
zij zoeken

Slide 6 - Quiz

Welke 'personen' hebben we gezien?
ik                                                       wij
jij                                                       jullie
hij/zij/het         -ει                        zij                     -ουσι



Slide 7 - Slide

Welke persoon?
σῴζω
A
ik
B
hij/zij/het
C
wij
D
zij

Slide 8 - Quiz

Welke persoon?
λυομεν

A
ik
B
hij/zij/het
C
wij
D
zij

Slide 9 - Quiz

Welke persoon?
ποιεῖ

A
ik
B
hij/zij/het
C
wij
D
zij

Slide 10 - Quiz

Welke persoon?
λυω

A
ik
B
hij/zij/het
C
wij
D
zij

Slide 11 - Quiz

Welke 'personen' hebben we gezien?
ik                         -ω                        wij                    -ομεν
jij                                                       jullie
hij/zij/het         -ει                        zij                     -ουσι



Slide 12 - Slide

Wat betekent:
λυεις?
A
jij maakt los
B
hij/zij/het maakt los
C
jullie maken los
D
zij maken los

Slide 13 - Quiz

Wat betekent:
σῳζει?
A
jij redt
B
hij/zij/het redt
C
jullie redden
D
zij redden

Slide 14 - Quiz

Wat betekent:
σῳζετε?
A
jij redt
B
hij/zij/het redt
C
jullie redden
D
zij redden

Slide 15 - Quiz

Welke 'personen' hebben we gezien?
ik                         -ω                        wij                    -ομεν
jij                         -εις                      jullie                -ετε
hij/zij/het         -ει                        zij                     -ουσι



Slide 16 - Slide

In deze les...
  1. Woorden overhoren
  2. Oefening werkwoorden
  3. Nakijken tekst 7A 1 t/m 6
  4. PW t/m les 6 terug en zelf aan het werk

Slide 17 - Slide

7A Theseus en Ariadne op Naxos
    1. Οὕτω δὴ αὐτὸς ὁ Θησεὺς καὶ τὰ πολλὰ τέκνα τῆς ἐλευθερίας     
    2. τυγχάνουσιν. ​
    3. Πλοίῳ δ’ ὁ Θησεὺς φεύγει μετὰ τῶν τέκνων ἐκ τῆς Κρήτης.     ​
    4. Καὶ ἡ παρθένος Ἀριάδνη μετ’ αὐτῶν μετέχει τῆς φυγῆς.​
    5. Οὐδεὶς δ’ αὐτῶν ἔτι φόβον ἔχει! ​

Zo dan krijgen Theseus zelf en de vele kinderen de vrijheid.​
Op/Met een schip vlucht Theseus met de kinderen uit Kreta.​
Ook het meisje Ariadne neemt samen met hen deel aan de vlucht.​
Niemand van hen heeft nog angst/is bang!

Slide 18 - Slide

7A Theseus en Ariadne op Naxos
6.  Πρῶτον τῷ πλοίῳ εἰς Νάξον τὴν νῆσον πλέουσιν. ​

Eerst varen ze met het schip naar het eiland Naxos.​

Slide 19 - Slide

Geef je buurman/buurvrouw punten voor zijn/haar vertaling. Trek per fout een punt van het totaalaantal per zin af.
 Zo dan/dus krijgen Theseus zelf en de vele kinderen de vrijheid.​                3pt   Op/Met een schip vlucht Theseus met de kinderen uit Kreta.​                        3pt   Ook het meisje Ariadne neemt samen met hen deel aan de vlucht.​            3pt   Niemand van hen heeft nog angst/is bang!                                                             2pt
 Eerst varen ze met/op het schip naar het grote eiland Naxos.                        3pt




Slide 20 - Slide

In deze les...
  1. Woorden overhoren
  2. Oefening werkwoorden
  3. Nakijken tekst 7A 11 t/m 16
  4. PW t/m les 6 terug en zelf aan het werk

Slide 21 - Slide

In deze les...
  1. Woordjes overhoren
  2. Oefening werkwoorden
  3. Nakijken tekst 7A 1 t/m 6
  4. PW t/m les 6 terug en zelf aan het werk

Slide 22 - Slide

Wat betekent:
ἀκουετε?
A
jij hoort
B
hij/zij/het hoort
C
jullie horen
D
zij horen

Slide 23 - Quiz

Welke persoon is...
ἐγειρει ?
A
jij
B
hij/zij/het
C
jullie
D
zij

Slide 24 - Quiz

Welke persoon is...
φιλοῦσι?
A
jij
B
hij/zij/het
C
jullie
D
zij

Slide 25 - Quiz