Leesvaardigheid

Lire
1 / 13
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Lire

Slide 1 - Slide

Algemeen stappenplan

1. bekijk vluchtig het HELE examen (hoeveel teksten, hoeveel vragen)

2. BEGIN met het examen (begin gewoon bij 1 maar je mag ook met een andere tekst beginnen, volgorde maakt niet uit)
---
3. bekijk het PLAATJE en lees de TITEL (een plaatje stuurt je hersens alvast de goede kant op. Ga niet verder met lezen voordat de titel duidelijk is!). GEEN voorkennis activeren => je leest met een open, nieuwsgierige blik: wat wil de tekst mij nou eigenlijk vertellen? GEEN VOOROORDELEN.

4. lees de ONDERTITEL en de TUSSENKOPJES

5. lees eerst de HELE tekst - nu heb je een idee waar de tekst globaal over gaat. Dan krijg je grip op de tekst. Sla moeilijke woorden over. Dat komt later, of niet :))

Slide 2 - Slide

Algemeen stappenplan - Oefenen!

Online

1. Examenblad.nl => teksten en vragen+antwoorden (vanaf 2018 - nu)
2. Examengemak.nl => teksten en vragen+antwoorden (vanaf 2010 - nu)

Boekjes

3. Een examenbundel. Schaf er eentje aan. Tweedehands zijn ze niet duur. Uit bijvoorbeeld 2018/2019/2021/2022/2023 (2020 is er niet: Coronajaar).

4. Examenidioom Frans. Dit is een basis woordenlijst. Tweedehands niet duur, ook uit 2018/2019/2021/2022/2023.



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Examentraining - Algemeen

Soorten vragen:

1. Welke emotie?
2. Waar/niet waar
3. Wat staat er?
4. Voorbeeld geven
5. Reden/verklaring vinden
6. Waar staat?
7. Welk woord mist? Gat in de tekst.
8. Titel invullen/tussenkopje invullen
9. Comment cette phrase se rapporte-t-elle à celle qui précède?


Slide 5 - Slide


Wat is de toon (le ton) van deze zin? 
Enthousiast (enthousiaste), verontwaardigd (indigné), geamuseerd (amusé) (hij/zij moet er een beetje om lachen), onverschillig (indifférent)

Welke houding (l'attitude) heeft X? 
Geirriteerd (irrité), enthousiast, teleurgesteld (déçu), realistisch (réaliste)/ une attitude d’appréciation (waardering), d’incertitude (onzekerheid), d’orgueil (trots)
---

Analyse van de vragen

1. Emoties

Slide 6 - Slide

Vrai (correct) ou faux variaties:
a. Wat is waar volgens deze alinea/ volgens X?
b. Wat is niet waar volgens deze alinea/ volgens Y?
c. Komt de volgende bewering (affirmation) overeen (correspond) met deze alinea of niet?

Lees de vraag - je moet de vraag helemaal begrijpen.
Lees de alinea/zin waarover het gaat - synoniemen en herhalingen zijn belangrijk. Onderstreep belangrijke woorden als dat jou helpt. 
Het antwoord moet er precies in staan. Helemaal. Niet gedeeltelijk. NIET zelf interpreteren of NIET naar een andere alinea/zin kijken. Concentreer je op die alinea/die zin.
Lees de antwoorden - als je twijfelt over een woord in een antwoord dat goed lijkt: opzoeken.

1 antwoord is altijd onzin dus je hoeft maar uit 3 te kiezen. 









2. Waar of niet waar?

Slide 7 - Slide

Wat zeggen ze over hem/haar/dit of dat?
Wat lees je in deze alinea over ….?

Qu’est-ce qu’on lit sur.. au premier/2me/3me alinea?
Que dit X sur?
Qu’est-ce que John H. a compris sur? Wat heeft hij begrepen over….
Qu’est-ce qu’on apprend sur…Wat leer je over/wat lees je over?)
Qu’est-ce qu’il raconte sur…Wat vertelt hij over…
Qu’est-ce que cet alinea montre? Wat toont deze alinea aan?
Qu’est-ce qui ressort du….Wat blijkt uit…
D’après le texte… Volgens de tekst…
Selon lui/elle...Volgens hem/haar...

3. Wat staat er?

Slide 8 - Slide

In welke zin geeft de auteur een voorbeeld van…?
Waarvan is dit een voorbeeld?



4. Voorbeeld geven - Exemple

Slide 9 - Slide

In welke zin vind je de reden (verklaring) voor dit of dat? Noem de 1e TWEE Franse woorden of noem de reden (in het Nederlands)

Pourquoi? 
Parce que/ C'est parce que/ C'est la raison pour laquelle/ C'est à cause de...




Citez (citeer) = de woorden, de zin helemaal, compleet overnemen

5. Reden/verklaring vinden
6. Waar staat? /In welke zin staat……?


Slide 10 - Slide

Gat in de tekst. 

Welke woorden missen aan het einde van een zin.
Welk woord mist aan het begin van een zin.

Bref, d’ailleurs, neanmois, par exemple, donc, mais, puis, ainsi, par consequent, pourtant, d’autant plus que, en outre, et alors, toutefois, au contraire, même, en effet, ensuite, d’abord, peut-être, voilà pourquoi, en revanche.


Deze woorden moet je opzoeken als je de betekenis niet kent.




7. Welk woord mist? 

Slide 11 - Slide

8. Titel invullen/tussenkopje invullen

Spreekt voor zich. Titre/Soustitre

Slide 12 - Slide

Welk verband is er tussen deze zin en de zin die ervoor staat? (relation entre la phrase x et la phrase précédente.)

Elle en donne la cause (deze zin geeft de verklaring, de reden van de vorige zin)
Elle la contredit (deze zin spreekt de vorige zin tegen) 
Elle l’affaiblit (deze zin maakt de vorige zin zwakker, relativeert)
Elle la précise (deze zin vult de vorige zin aan, legt het nog beter uit)
Elle l'illustre (deze zin illustreert de vorige zin, geeft een voorbeeld)



9. Comment cette phrase se rapporte-t-elle à celle qui précède? 

Slide 13 - Slide