V4 - Thema 5: Ecologie - BS2: Organismen

Basisstof 2: organismen
V4
Thema 5
Ecologie
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Basisstof 2: organismen
V4
Thema 5
Ecologie

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  1. Je kunt beschrijven hoe abiotische factoren invloed hebben op organismen en andersom,
  2. Je kunt beschrijven hoe biotische en abiotische factoren elkaar beinvloeden,
  3. Je kunt uitleggen wat tolerantie is,
  4. Je kunt beschrijven welke invloed abiotische factoren hebben op de tolerantie van een soort.

Slide 2 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Sleep de volgende factoren naar het juiste vak.
Biotische factoren
Abiotische factoren
neerslag
predatie
ziekten
bodem
schaduw
concurrentie
samenwerking

Slide 3 - Drag question

Macro/microklimaat
Macroklimaat: groot gebied waarin vrijwel hetzelfde klimaat heerst
Microklimaat: kleine, lokale gebieden in het macroklimaat waarin de abiotische factoren verschillen

Slide 4 - Slide

Abiotische factoren die organismen beinvloeden
1. Bodem
2. Licht
3. Water
4. Temperatuur

Slide 5 - Slide

1. Bodem
Bodemdeeltjes zijn omgeven door een laagje water 

Zand vs klei?

Slide 6 - Slide

Zand - kleibodem
Zand
  • Grote bodemdeeltjes 
  • Grote luchtholten

Klei
  • Kleine bodemdeeltjes 
  • Kleine luchtholten
--> water + mineralen vasthouden = goede bodem voor planten!

Slide 7 - Slide

Kleibodem
Nadeel: 
  •  minder luchtdeeltjes = minder zuurstof 
  • minder plaats voor wortels tussen bodemdeeltjes 

Slide 8 - Slide

Humus
Organisch materiaal waarvan de gemakkelijk verteerbare delen reeds zijn afgebroken. 

--> organische stof (afgestorven planten- en dierresten, uitwerpselen) worden afgebroken door bodemleven

Slide 9 - Slide

Hoe kan de bodem organismen beïnvloeden?
Sleep elke eigenschap naar het bijbehorende bodemsoort
bevat kleine bodemdeeltjes
houdt weinig water vast
bevat weinig zuurstof
houdt veel mineralen vast
wortels dringen makkelijk door

Slide 10 - Drag question

Leg uit welk bodemsoort (zand of klei) geschikter is voor de meeste soorten planten?

Slide 11 - Open question

2. Licht 
- Zonplanten: hoge lichtintensiteit, in open veld, woestijn, steppe
- Schaduwplanten: beperkte lichtintensiteit bv in bossen laag aan de grond

+ daglengte (bv watervlo - verticale migratie)

Slide 12 - Slide

3. Water
Landplanten in droog milieu: 
- dikke cuticula 
- weinig huidmondjes 
- diepere, langere wortels

Landplanten in vochtig milieu: 
- dunne cuticula 
- veel huidmondjes 
- kleine wortels

Slide 13 - Slide

Water
Dieren
- zuurstofgehalte
- zoutgehalte

Slide 14 - Slide

3. Temperatuur 
Enzymatische activiteit in organismen afh van temp
--> optimum temp
--> tussen 0-45 graden

Slide 15 - Slide

Soorten zijn aangepast aan de heersende abiotische facoren, bijvoorbeeld de beschikbaarheid van water
Welke aanpassing hoort bij welke soort?
Saguaro cactus
(gewone) eikvaren
blad heeft geen huidmondjes
dunne/geen cuticula
plant slaat geen water op
klein wortelstelsel

Slide 16 - Drag question

Tolerantie
Tolerantie = Vermogen van organismen om schommelingen in abiotische factoren te verdragen
Bv: woestijnplanten - temp schommelingen, 
weegbree - snel herstellen 

Verspreidingsgebied (areaal) = gebied op aarde waar een soort voorkomt 

Wanneer organismen zich buiten het verspreidingsgebied verspreiden is van minstens 1 abiotische factor de tolerantiegrens overschreden

Slide 17 - Slide

Tolerantie
Tolerantiegrens = de uiterste waarde waarbij organismen van de soort kunnen overleven 
--> abiotische factor werkt als beperkende factor 

Tolerantiegebied = alle waarden van de abiotische factor waarbij organismen van een soort kunnen overleven

Optimum = gunstigste waarde voor de abiotische factor

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Sleep de termen naar de juiste plaats in de tolerantiecurve en benoem de assen
minimum
optimum
maximum
abiotische factor
aantal individuen

Slide 21 - Drag question

Er is een verband tussen de tolerantie en het areaal van een soort.

Bekijk de afbeelding. Welke soort heeft het grootste areaal?
A
soort A
B
soort B
C
soort C
D
soort D

Slide 22 - Quiz

Leg uit waarom soort D het grootste areaal heeft.

Slide 23 - Open question

Areaal, adaptaties en tolerantie
Er zijn veel verschillende vossensoorten die elk zijn aangepast aan hun areaal. Zoals eerder gezien kan er uit het areaal van een soort verschillende conclusies getrokken worden. 
In de volgende opdrachten gaan jullie dat ook doen.

Voor deze opdracht heb je papier, potlood en liniaal nodig. Pak die erbij en ga daarna pas verder met de laatste twee opdrachten. 

Slide 24 - Slide

Hieronder tref je drie verschillende vossensoorten aan.
Sleep de soort naar het areaal wat bij die soort hoort.

Slide 25 - Drag question

Tolerantiecurves tekenen
Teken op papier een diagram met daarin een schets van de drie tolerantiecurves van gewone vos, poolvos en woestijnvos (zie vorige dia) voor de abiotische factor temperatuur.
Tips: Benoem de y-as; bedenk hoe breed de curves moeten worden.

Slide 26 - Open question

Huiswerk
Je maakt het volgende werk:
  1. Maak deze lessonup af,
  2. Maak een begrippenlijst door alle begrippen te voorzien van uitleg. Doe dit digitaal of op papier,
  3. Maak uit basisstof 1 de volgende opdrachten: 8 t/m 11

Het werk wordt ook in magister gezet.

Slide 27 - Slide