Woordvolgorde uitleg en oefenen

woordvolgorde
1 / 21
next
Slide 1: Slide
Alfabetisering NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

woordvolgorde

Slide 1 - Slide

Weten jullie het nog?
Zinnen maken in het Nederlands:

Let op de volgorde! Waar staat het werkwoord?

Slide 2 - Slide

Gewone volgorde in een hoofdzin:
Onderwerp persoonsvorm iets anders  (OPA)

Jan  loopt naar school
Ik werk elke dag


Slide 3 - Slide

Zin met inversie (omkering)
Als de zin met iets anders dan het onderwerp begint, bijvoorbeeld de tijd of de plaats:
tijd/plaats persoonsvorm onderwerp   

In Den Haag is het mooi weer
Morgen ga ik voetballen
Om vijf uur kom ik thuis
Thuis ben ik altijd erg rustig

Slide 4 - Slide

Zin met gewone volgorde
Zin met inversie
Gisteren ben ik gevallen
Ik hou van pannenkoeken
Patat vind ik niet lekker.
Jan en Piet voetballen samen
Over een week begint de vakantie

Slide 5 - Drag question

Maak zelf een goede zin met de volgende woorden: wij naar school elke dag gaan

Slide 6 - Open question

Maak zelf twee goede zinnen met de volgende woorden:
Jan elke avond kijken wil televisie

Slide 7 - Open question

Maak een zin met inversie met de volgende woorden:
Inversie = zin begint met iets anders dan "wij"

mogen niet naar school wij door corona deze weken

Slide 8 - Open question

Moelijk...
Twee zinnen aan elkaar schrijven en dan de goede volgorde gebruiken van de woorden!

FOUT: Ik ben boos want ik niet blij ben.
GOED: Ik ben boos want ik ben niet blij.
FOUT: Hij gaat naar school als hij is wakker
GOED: Hij gaat naar school als hij wakker is

Slide 9 - Slide

Onthouden👀 
Met en, maar of want en dus verandert de volgorde van het werkwoord niet.
Ik ben boos want ik moet thuis blijven
Ik ben boos dus ik blijf thuis
Ik ga fietsen en ik ga eten
Het kan mooi weer worden of het kan gaan regenen
Ik ben boos maar ik ga toch werken

Met alle andere tussenwoorden zet je het werkwoord achteraan!
(zodat, doordat, nadat, toen, sinds, wanneer, omdat, als) 

Slide 10 - Slide

Voorbeeldzinnen...
Hij stond achter het doel toen hij het doelpunt maakte
Ik drink koffie want ik wil  wakker blijven.
Ik ga naar de film, omdat ik daar zin in heb.
Je mag naar huis als je klaar bent.
Ik kwam te laat doordat de brug open stond.
Het heeft hard geregend, zodat er overal plassen liggen.

Slide 11 - Slide

De volgorde in de tweede zin verandert niet.
In de tweede zin verandert de woordvolgorde
en
maar
omdat
zodat
Terwijl
dus
want

Slide 12 - Drag question

Welke zin is NIET goed?
A
Ik hou van jou, want je bent lief.
B
Ik hou van mijn broer omdat hij is lief.
C
Ik lees de krant, terwijl ik muziek luister
D
Ik ga naar school, zodat ik veel kan leren.

Slide 13 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Als het regent, neem ik een paraplu mee.
B
Als het regent, ik neem een paraplu mee.

Slide 14 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Ik hoop dat hij haalt zijn examen.
B
Ik hoop dat hij zijn examen haalt.

Slide 15 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Als het donker is, ik wil geen autorijden.
B
Als het donker is, wil ik geen auto rijden.

Slide 16 - Quiz

Welke zin is NIET goed?
A
Ik had een onvoldoende, hoewel ik heel hard had geleerd.
B
Hoewel ik heel hard had geleerd, ik had een onvoldoende.
C
Hoewel ik heel hard had geleerd, had ik een onvoldoende.
D
Ik had een onvoldoende, maar ik had heel hard geleerd.

Slide 17 - Quiz

Maak een goede zin:

als jarig Hans is hij een feest geeft

Slide 18 - Open question

Maak een goede zin:

ik doe koud wanneer het is aan een warme jas

Slide 19 - Open question

Welke zin is NIET goed
A
Omdat het al laat is, ik ga snel naar huis.
B
Omdat het al laat is, ga ik snel naar huis.
C
Ik ga snel naar huis, omdat het al laat is.
D
Ik ga snel naar huis, want het is al laat.

Slide 20 - Quiz

Hoe gaat het nu bij jou met de woordvolgorde?
A
B
C

Slide 21 - Quiz