paso adelante herhaling

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Wat doet de persoon
op het plaatje?

1. gustar
2. escribir
3. mirar
4. leer

Wat doet de persoon
op het plaatje?

1. gustar
2. escribir
3. mirar
4. leer

Als je erg ziek bent, ga je naar...

1. la biblioteca
2. el hospital

Op deze plek vind je veel informatie

1. internet
2. la biblioteca
3. la foto
4. la casa

Vertaal: mooi, leuk

1. guapo
2. me gusta
3. bonito

Vertaal: "enamorado/-a (de)"

Hoe zeg je het als je iets leuk vindt?

Gramática

Vervoeg de werkwoorden die tussen haakjes staan

Carmen ____ (hablar) con Pedro.

Nosotros ____ (vivir) en Apeldoorn.

Yo ___ (comer) en ‘t Zusje.

Mi madre ____ (trabajar) en un hospital.

Fatima y tú ___ (estudiar) en KSG.

Ellos ____ (escribir) muy bien en español.

Mannelijk

Vrouwelijk

tarjeta

bolígrafo

playa

camping

chico

ciudad

hijo

piso

tienda

canción

Wat is het meervoud van...?
participante

Wat is het meervoud van...?
chica

Wat is het meervoud van...?
holandés

Wat is het meervoud van...?
simpática

Wat is het meervoud van...?
supermercado

Wat is het meervoud van...?
canción

Wat is het meervoud van...?
ciudad

Het juiste lidwoord voor HOSPITALES is...

1. UNA
2. UN
3. UNAS
4. UNOS

Het juiste lidwoord voor CINE is...

1. UNA
2. UN
3. UNAS
4. UNOS

Het juiste lidwoord voor TIENDAS is...

1. UNA
2. UN
3. UNAS
4. UNOS

Nosotros

Yo 

Ellos/ellas 

tú 

él/ella

Jullie

Wij  

jij 

ik

Hij/zij  

Zij (mv) 

Vosotros 

Wat betekent het werkwoord SER?

1. heten
2. zijn
3. gaan
4. noemen

¿Vosotros_____(ser)holandesas?

1. Soy
2. Somos
3. Son
4. Sois

Ellos (ser)

1. eres
2. sois
3. se
4. son

Nosotrossomos

nosotros

yo soy

ellos/ellas son

él/ella es

tú eres

vosotros sois

Wij zijn 

jij bent

ik ben

Hij/zij is 

Zij zijn 

Jullie zijn 

el supermercado

el banco

el centro comercial

el instituto

Vertaal: guapo/-a

1. knap
2. lang
3. meer
4. oké

Vertaal: junto/-as

1. meer
2. nu
3. samen
4. leuk

Vertaal: nu

1. ahora
2. más
3. vale

Vertaal: oké

1. alrededor de
2. vale
3. guapo
4. más

Hoe zeg je het als je het aangenaam vindt iemand te ontmoeten?

Hoe zeg je het als je iets jammer vindt?

Vul de juiste vorm van het werkwoord 'estar' in:
Mi madre _____ en la farmacia.

Vul de juiste vorm van het werkwoord 'estar' in:
Busco el instituto, ¿ dónde _____ ?

Vul de juiste vorm van het werkwoord 'estar' in:
Mis hermanos _____ enfrente de la casa.

Vul de juiste vorm van het werkwoord 'escuchar' in:
Cuando hago mis deberes yo ____ música.

Vul de juiste vorm van het werkwoord 'vivir' in:
Mis abuelos _____ en Amsterdam.

Vertaal de volgende zin in het Spaans:
1. Ik woon in Rotterdam.

Wie is zij?

Wat wil je hebben?

En hoeveel wil je?

Ander nog iets?

¿Qué quieres?

¿Algo más?

¿Quién es ella?

Y, ¿cuánto quieres?

Wat is rechts?

1. izquierda
2. derecha
3. todo recto

inglés

ingleso

holandesa

holandese

española

españa

amarillo

azul

negro

gris

rojo

verde

blanco

naranja

rosa

marrón