Verbos reflexivos

1 / 11
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoe herken je een wederkerend werkwoord in het Spaans?
timer
1:00

Slide 2 - Open question

VERBOS REFLEXIVOS
Wederkerende werkwoorden eindigen altijd op -se
Om ze te vervoegen haal je -se eraf en dan hou je een werkwoord over dat eindigt op -ar/-er of -ir
bijvoorbeeld: lavarse = zich wassen

Slide 3 - Slide

Verbos reflexivos

Slide 4 - Slide

A. Verbind de voornaamwoorden met de juiste personen. 

B. Maak het schema compleet. 


Slide 5 - Slide

Verbos reflexivos: regulares
  1. ducharse (douchen)
  2. levantarse (opstaan)
  3. lavarse (zich wassen)
  4. afeitarse (zich scheren)
  5. quedarse (blijven/verblijven)
  6. bañarse (baden - ook in zee of in een zwembad: voorbeeld: Yo me baño en el mar). 

Slide 6 - Slide

Verbos reflexivos: irregulares
  1. sentarse (ie): zitten
  2. acostarse (ue): naar bed gaan
  3. vestirse (i): zich aankleden
  4. despertarse (ie): wakker worden
  5. ponerse (onregelmatige eerste persoon PONGO, daarna regelmatig: aantrekken 

Slide 7 - Slide

Rellena con la forma correcta
1. Nosotros _________________(levantarse) a las siete y cuarto.
2. Yo siempre __________________(ducharse) a las siete y media.
3. ¿Cómo ____________________(llamarse) vosotros?
4. ¿A qué hora _____________________(despertarse) José?
5. Antes de comer ____________________(lavarse, tú) las manos.
6. Yo __________________(vestirse) para la fiesta.
7. Ese señor de ahí ____________________(llamarse) señor Lopez.
8. En las vacaciones de navidad mis padres ____________________(quedarse) en casa
Let op: sommige werkwoorden hebben ook nog een klinkerwisseling!

Slide 8 - Slide

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in. 

Slide 9 - Slide

Maak de vragen compleet.
Geef antwoord op de vragen van de vorige oefening. 

Slide 10 - Slide

Verbind iedere vraag met twee mogelijke antwoorden. Vul het schema in. 

Slide 11 - Slide