formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Kies de juiste persoonsvorm en ontdek de regel.

Je hebt per vraag 10 seconden.

Een aantal leerlingen is/zijn hard aan het werk.

1. is
2. zijn

Drugs is/zijn verslavend.

1. is
2. zijn

De media is/zijn niet te stuiten in hun nieuwshonger.

1. is
2. zijn

De VS heeft/hebben maatregelen genomen tegen de verregaande verruwing van de samenleving

1. heeft
2. hebben

80% procent van de leraren is/zijn ochtendpunt

1. is
2. zijn

Een aantal leerlingen is hard aan het werk.

Drugs zijn verslavend.

De media zijn niet te stuiten in hun nieuwshonger.

De VS hebben maatregelen genomen tegen de verregaande verruwing van de samenleving

80% van de leraren is een ochtendmens.

Hoe luidt de congruentieregel?

Van mijn mentor hoorde ik dat als je drie vijven staat, je blijft zitten.

dat/als constructie

(om)dat en als/wanneer mogen NOOIT na elkaar komen

foutieve samentrekking

Zinsdelen mag je in een tweede zin alleen weglaten als de volgende zaken in beide zinnen hetzelfde zijn:

1. betekenis

2. vorm (enkelvoud/meervoud)

3. functie (ontleden!)

Herschrijf de volgende zinnen!

De corrupte directeur zette de onterecht verkregen subsidies weg op een rekening in Zwitserland en daarna een nieuw bedrijf op.

Als vrijdag het grof vuil komt, gaan die oude stoelen weg en die fiets ook.

Hij is het helemaal zat en naar zijn
vrouw gegaan om hem eens goed de waarheid te vertellen.

foutieve beknopte bijzin

Het onderwerp in de bijzin mag alleen weggelaten worden, als dat onderwerp hetzelfde is als in de hoofdzin!

Herschrijf de volgende zinnen!
 

Wandelend over het strand kwam de vloed opzetten.

Na drie uur gewacht te hebben, gingen de hekken eindelijk open.

1. goed
2. fout

De hekken = onderwerp in de hoofdzin, maar niet het verzwegen onderwerp uit de beknopte bijzin.

 Goed =

Nadat we drie uur hadden gewacht, gingen de hekken eindelijk open.

Net op tijd in het stadion aangekomen, liepen de supporters snel naar hun plaatsen.

1. goed
2. fout

Na koffie te hebben gedronken in Hamburg, reed de bus richting Denemarken.

1. goed
2. fout

De bus = onderwerp in de hoofdzin, maar niet het verzwegen onderwerp uit de beknopte bijzin.

 Goed =

Nadat we koffie hadden gedronken in Hamburg, reed de bus richting Denemarken.