Año 3 2021 semana 11 clase 1

¡Hola! ¿Qué tal?
OBJETIVOS (DOELEN)

Na deze les...
  1. ...kan ik jugar vervoegen
  2. ...kan ik venir vervoegen
  3. ...kan ik poner vervoegen
  4. ...beheers ik voorgaande onreg. ww. beter
1 / 23
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

¡Hola! ¿Qué tal?
OBJETIVOS (DOELEN)

Na deze les...
  1. ...kan ik jugar vervoegen
  2. ...kan ik venir vervoegen
  3. ...kan ik poner vervoegen
  4. ...beheers ik voorgaande onreg. ww. beter

Slide 1 - Slide

jugar - spelen
yo
él / ella / usted
nosotros / nosotras
vosotros / vosotras
ellos / ellas / ustedes
jugáis
juegas
juegan
jugamos
juego
juega

Slide 2 - Drag question

Bij het werkwoord 'jugar' verandert de 'u' uit de stam in een 'ue'...
A
bij alle vormen
B
bij alle vormen, behalve de wij-vorm en de jullie-vorm
C
bij alle vormen, behalve de ik-vorm
D
bij de wij-vorm en de jullie-vorm

Slide 3 - Quiz

Haz una frase con 'jugar'.

Maak minstens één zin met 'jugar' en schrijf 'm hieronder. Vergeet niet op 'bewaren' te klikken.

Slide 4 - Open question

venir - komen
yo
él / ella / usted
nosotros / nosotras
vosotros / vosotras
ellos / ellas / ustedes
vengo
vienen
venimos
venís
vienes
viene

Slide 5 - Drag question

Mateo siempre ... tarde a la clase de español.
A
vine
B
vienes
C
venge
D
viene

Slide 6 - Quiz

poner - zetten/plaatsen
yo
él / ella / usted
nosotros / nosotras
vosotros / vosotras
ellos / ellas / ustedes
ponen
pones
pongo
ponemos
ponéis
pone

Slide 7 - Drag question

Het 'werkwoord' poner wordt eigenlijk vervoegd als een regelmatig werkwoord, alleen de ...-vorm krijgt een extra letter.
A
jij
B
wij
C
ik
D
jullie

Slide 8 - Quiz

Yo ... el libro en la estantería.

Slide 9 - Open question

¿Qué significa 'poner la mesa'?

Wat betekent 'poner la mesa'? Zoek het op in je LT.

Slide 10 - Open question

extra 'g' in de ik-vorm
klinkerwisseling o > ue
klinkerwisseling e > ie
cerrar (sluiten)
empezar (beginnen)
querer (willen)
preferir (liever willen)
poder (kunnen/mogen)
salir (weggaan/uitgaan)
volver (terugkomen)
poner (zetten/plaatsen)
tener (hebben)
encontrar (vinden)
pensar (denken)
dormir (slapen)
entender (begrijpen)

Slide 11 - Drag question

Soraya (tener) ... una idea genial.

Slide 12 - Open question

Yo (querer) ... tener un perro.

Slide 13 - Open question

¿(Poder, vosotros) ... volver a las 10?

Slide 14 - Open question

-¿Quieres una taza de té?
-No, (preferir) ... agua.

Slide 15 - Open question

¿Qué (pensar) ... tú de mi idea?

Slide 16 - Open question

Por la noche yo (salir) ... a pasear con mi perro.

Slide 17 - Open question

¿Has visto mi agenda? No la (encontrar) ... .

Slide 18 - Open question

A Federica y a Juan no les gusta el verano. (Preferir) ... el invierno.

Slide 19 - Open question

Mis amigos y yo (salir) ... de fiesta cada sábado por la noche.

Slide 20 - Open question

Yo (ir) ... al colegio.

Slide 21 - Open question

Yo (saber) ... inglés y español.

Slide 22 - Open question

¡Ya está! Ahora, haz los deberes.
Dat was 'm! Maak nu het huiswerk voor de volgende les:

1. maken en nakijken: LE p. 4-5 ej. 7+8+9
2. leren: LT p. 222 (incl. 'Para comunicarse') 

Slide 23 - Slide