V1G 13/05

V1G - 13 mei
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

V1G - 13 mei

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
2de & 3de lesuur:             
Herhalen grammatica              werkwoorden, meervoud, zinnen, bijv. nw., etc.
Herhalen discussiëren             stellingen, standpunten, argumenten, ...

5de lesuur:
Discussiëren

Lesdoel: Je kan in een groepje argumenten bedenken bij een stelling en meedoen in een discussie/debat.

Slide 2 - Slide

Wat is de verleden tijd van:
harken
A
harkten
B
harkden

Slide 3 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
bellen
A
bellten
B
bellden
C
belten
D
belden

Slide 4 - Quiz

Wat is de verleden tijd van: spelen
A
spelden
B
speelden
C
spelten
D
speelten

Slide 5 - Quiz

Verleden tijd
zwakke werkwoorden             &                sterke werkwoorden

huilen - huilden                                                   lopen - liepen
werken - werkten                                               eten - aten
spelen - speelden                                              ruiken - roken

Wat is het trucje voor de zwakke werkwoorden?

Slide 6 - Slide

Verleden tijd - zwakke werkwoorden
1. De stam van het werkwoord
2. Wat is de laatste letter van de stam?
3. Zit de laatste letter in 't   s e x y   f o k s ch aa p ? medeklinkers
4. Ja? --> +te(n)
     Nee? --> +de(n)

spelen - werken - reizen - leven

Slide 7 - Slide

Voltooid deelwoord?

Slide 8 - Slide

Het ... meisje
A
lang
B
lange

Slide 9 - Quiz

Een ... meisje
A
mooi
B
mooie

Slide 10 - Quiz

De ... jongen
A
stil
B
stille

Slide 11 - Quiz

Een ... jongen
A
aardig
B
aardige

Slide 12 - Quiz

Een ... verhaal
A
groot
B
grote

Slide 13 - Quiz

Een ... tafel
A
vies
B
vieze

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

één emmer, twee ...
A
emmeren
B
emmers
C
emmer's

Slide 16 - Quiz

één kaart, twee ...
A
kaarten
B
kaarts
C
kaart's

Slide 17 - Quiz

één wortel, twee ...
A
wortelen
B
wortels
C
wortel's

Slide 18 - Quiz

één alinea, twee ...
A
alineaen
B
alineas
C
alinea's

Slide 19 - Quiz

Meervoud
Regel 1:
meestal komt er: EN achter het woord         kaart-kaarten, bloem-bloemen

Regel 2:
Na - je/ - el / -en / -er/ - ie
zet je een S achter het woord                            tafel-tafels, jongen-jongens

Regel 3:
na -a/-o/-u/-i/-y een 'S achter het woord    taxi-taxi's, auto-auto's 

Slide 20 - Slide

Wat is inversie?

Slide 21 - Slide

Inversie
Begin van de zin is NIET het onderwerp

Ik poets elke ochtend mijn tanden.
Elke ochtend poets ik mijn tanden.

Mijn vader gaat om 20.00 uur met de hond wandelen.
Om 20.00 uur gaat mijn vader met de hond wandelen.

Slide 22 - Slide

Maak een zin met inversie!
1
2
3
4
5
ik
werken
de hele dag
moet
morgen

Slide 23 - Drag question

Oefenen met zinnen schrijven
Elke zin:
- Is samengesteld, mét voegwoord
- Heeft een bijvoeglijk naamwoord OF een meervoudsvorm
- Heeft een verleden tijd OF een voltooid deelwoord

Probeer ook zinnen met inversie te maken
Klaar? Werk verder in Disk
timer
20:00

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Discussiëren

Wat is dat ook alweer?

Slide 26 - Slide

School begint om 08.25 uur
A
feit
B
mening

Slide 27 - Quiz

School begint veel te vroeg.
A
feit
B
mening

Slide 28 - Quiz

Iedereen zou naar school moeten gaan.
A
feit
B
mening

Slide 29 - Quiz

Je mag geen energy drinken op school.
A
feit
B
mening

Slide 30 - Quiz

Discussiëren/debatteren

Stelling           = een uitspraak of onderwerp
Standpunt     = het wel of niet eens zijn met de stelling
Argument      = een reden om het wel of niet eens te zijn met de                                  stelling

Slide 31 - Slide

Wat staat er tussen [ ]?

[Ik denk niet dat het feest vanavond doorgaat.] Het gaat namelijk heel hard waaien.
A
stelling
B
argument

Slide 32 - Quiz

Wat staat er tussen [ ]?

Mensen moeten minder vlees eten, [want dat is gezonder voor hun lichaam].
A
stelling
B
argument

Slide 33 - Quiz

Wat staat er tussen [ ] ?

[Het is goed om een hobby te hebben], dat maakt je een gelukkiger mens.
A
stelling
B
argument

Slide 34 - Quiz

Bedenk zelf een stelling
timer
2:00

Slide 35 - Open question

Argumenten zoeken
Wat: We gaan oefenen met het formuleren van argumenten.
Hoe: De klas wordt verdeeld in 4 groepjes. In totaal zijn er twee stellingen. Eén stelling per twee groepjes: het ene groepje is voor de stelling, het andere groepje is tegen de stelling. In jouw groepje formuleer je argumenten (voor of tegen de stelling).
Tijd: Tot het einde van de les. Tijdens het vijfde uur gaan we debatteren.
Klaar? Zoek ook op het internet: kun je meer argumenten vinden? Schrijf ze duidelijk op.

Slide 36 - Slide

Debat
Twee groepjes: één stelling.
Het ene groepje is voor, het andere groepje is tegen.
REGELS:
- Je laat elkaar uitspreken
- Je blijft respect voor elkaar hebben
- Als iemand spreekt, is de rest stil
- De groepjes die niet meedoen, zijn het 'publiek': zij kiezen welk groepje gewonnen heeft.

Slide 37 - Slide

Einde van de les
Lesdoel: 
Je kan in een groepje argumenten bedenken bij een stelling en meedoen in een discussie/debat.

Slide 38 - Slide