HERHALING HFST. 1-2-3

1 / 23
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat moet je kennen voor de TOETS van 25 februari? Waar kan je de stof vinden?
  •  . Het werkwoord SER (kijk naar de vormen in je tekstboek blz. 14 en 24)
  • · De uitgangen van de Spaanse werkwoorden op AR, ER, IR (tekstboek blz. 34)
  • · Het werkwoord TENER (tekstboek blz. 34)
  • · De woordjes van 3.4 en 3.5 van Spaans naar Nederlands en van Nederlands naar Spaans(de woordjes staan op Quizlet en op Teams)
  • · De kloktijden (tekstboek blz. 36)
  • · De bezittelijke voornaamwoorden (tekstboek blz. 35)

Slide 2 - Slide

De vormen van SER (zijn)
SOY
ERES
ES
SOMOS
SOIS
SON 

Slide 3 - Slide

Vul de juiste vorm van SER in.
Yo ... estudiante.
A
eres
B
soy
C
somos
D
son

Slide 4 - Quiz

Carlos y yo (ser)... holandeses.
A
eres
B
es
C
somos
D
sois

Slide 5 - Quiz

De vormen van ww. op AR,ER, IR

Slide 6 - Slide

YO (hablar) español.
A
hablas
B
hablamos
C
hablo
D
habláis

Slide 7 - Quiz

Mis amigos (comer) patatas fritas con mayonesa.
A
come
B
comes
C
coméis
D
comen

Slide 8 - Quiz

Y tú, ¿(vivir) en Den Bosch?
A
vives
B
vive
C
vivimos
D
vivís

Slide 9 - Quiz

Rosa y tú (aprender) baile flamenco.
A
aprendemos
B
aprendo
C
aprendéis
D
aprenden

Slide 10 - Quiz

Het werkwoord TENER, (hebben) met dit werkwoord geef je ook je leeftijd aan. 
TENGO
TIENES
TIENE
TENEMOS 
TENÉIS
TIENEN 

Slide 11 - Slide

Kies de juiste vorm van het werkwoord TENER.
Yo... trece años.
A
tienes
B
tiene
C
tengo
D
tenemos

Slide 12 - Quiz

Mis amigos (tener) Netflix en casa.
A
tienen
B
tengo
C
tienes
D
tenéis

Slide 13 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden
MIjn  ----- mi, mis
Jouw -----  tu, tus  
zijn, haar, uw----- su, sus    
ons, onze ----- nuestro/s, nuestra/s
jullie ----- vuestro/s, vuestra/s
hun ----- sus       

Slide 14 - Slide

Vertaal:
(onze) amigos.
A
nuestras
B
vuestros
C
nuestros
D
nuestro

Slide 15 - Quiz

(jullie) abuela.
A
vuestra
B
nuestra
C
vuestro
D
nuestro

Slide 16 - Quiz

De kloktijden in het Spaans
Hoe laat is het?                                ¿Qué hora es?
Het is een uur (precies).              Es la una en punto. 
Het is kwart over twee.                 Son las dos y cuarto. 
Het is half vier.                                  Son las tres y media. 
Het is kwart voor zes.                   Son las seis menos cuarto. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

¿Qué hora es? 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

¿Qué hora es?
A
Son las nueve y cuarto.
B
Son las tres y media.
C
Son las dos y cuarto
D
Son las seis y media.

Slide 21 - Quiz

¿Qué hora es?
A
Son las dos y cuarto.
B
Son las seis en punto.
C
son las seis y cuarto.
D
Son las tres y media.

Slide 22 - Quiz

¿Qué hora es?
A
Son las siete y media.
B
Son las nueve menos cuarto.
C
Son las ocho menos cuarto.
D
Son las tres en punto.

Slide 23 - Quiz