Les 3 + les 4 deel A Hoofdletters en komma's

Hoofdletters
Hoofdletters
Komma
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdletters
Hoofdletters
Komma

Slide 1 - Slide

Programma
Terugblik
Les + doel
Theorie
Quiz
Controle
Zelfstandig werken
Evaluatie

Slide 2 - Slide

Wat hebben wij de vorige keer gedaan?
Wat weten wij daar nog van?


Wat gaan wij nu doen?

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les weet je wanneer je hoofdletters moet gebruiken.
Aan het eind van deze les kun je hoofdletters bijna altijd juist toepassen.

Slide 4 - Slide


Hoofdletters en komma

Wat weet ik allemaal nog van dit onderwerp?

Slide 5 - Slide

Regel 1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 6 - Slide

Regel 1: begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 7 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 8 - Quiz

Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 9 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
meneer Jansen
B
Meneer Jansen
C
meneer jansen

Slide 10 - Quiz

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 11 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 12 - Quiz

Regel 3: organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 13 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
pepsi max
B
Pepsi Max
C
Pepsi max

Slide 14 - Quiz

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 15 - Slide

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij een windstreek gebruik je geen hoofdletter.
  • Er komt vandaag een noordelijke wind.
Als de windstreek onderdeel is van een naam, gebruik je wel een hoofdletter.
  • Noordelijke IJszee

Slide 16 - Slide

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Als je met de windstreek een cultureel, economisch of politiek gebied bedoelt, schrijf je een hoofdletter.
  • In het Nabije Oosten is de situatie erg gespannen.
  • Arme landen krijgen steun van het Westen.

Slide 17 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
Westelijke zeestroom
B
westelijke zeestroom

Slide 18 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
amstellaan
B
Amstellaan

Slide 19 - Quiz

Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Historische gebeurtenissen en feestdagen schrijf je met een hoofdletter.
  • Koude Oorlog
  • Vaderdag
Maar bij samenstellingen met feestdagen schrijf je geen hoofdletter:
  • vaderdagontbijt

Slide 20 - Slide

Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Seizoenen, maanden en gewone dagen krijgen geen hoofdletter.
  • zaterdag
  • januari
Ook een historische periode krijgt geen hoofdletter.
  • renaissance
  • prehistorie

Slide 21 - Slide

Regel 6: religieuze en culturele begrippen
Religieuze en culturele stromingen en woorden die daarvan zijn afgeleid krijgen geen hoofdletter.
  • jodendom
  • jood
Maar heilige begrippen die bij de stroming horen wel.
  • God
  • Bijbel

Slide 22 - Slide

Regel 6: religieuze en culturele begrippen
Een woord dat is afgeleid van een heilig begrip krijgt geen hoofdletter.
  • Hij ziet er goddelijk uit.
  • Er ligt een bijbel op het nachtkastje.

Slide 23 - Slide

  • Je schrijft een komma om even te rusten in een zin.
  • Tijdens het hardop lezen, stop je even bij de komma.
  • Je gebruikt een komma in een opsomming.

  • Ik eet graag: Salade, pizza, koekjes en stamp.
  • Ik heb dat nog niet gedaan, omdat ik geen tijd had.


Komma,

Slide 24 - Slide

  • Voor een opsomming.
  • Als aankondiging.

  • Mijn lievelingsdieren zijn: Honden, papegaaien,  beren en tijgers.
  • Ik heb een  nieuwtje: Ik ga verhuizen naar Oss!
Dubbele punt:

Slide 25 - Slide

Op dit leesteken eindigt een gewone zin.
Als je iets roept of een bevel geeft, eindigt je zin op dit leesteken

Een vraagzin eindigt op dit leesteken.

Slide 26 - Drag question


In welke zin zijn hoofdletters en leestekens goed gebruikt?
A
Morgen ben ik jarig!
B
morgen ben ik jarig!
C
Morgen ben ik jarig?
D
Morgen ben ik, jarig.

Slide 27 - Quiz

Hoe schrijf ik deze zin goed?
mark en sanne gaan morgen naar berlijn
A
Mark en sanne gaan morgen naar Berlijn.
B
Mark en Sanne gaan morgen naar Berlijn.
C
Mark en Sanne gaan morgen naar berlijn.
D
mark en sanne gaan morgen naar Berlijn.

Slide 28 - Quiz

Bij welke opsomming zijn de leestekens goed gebruikt?
A
Mijn lievelingsdieren zijn hond, koala, cavia.
B
Mijn lievelingsdieren zijn: hond koala cavia.
C
Mijn lievelingsdieren zijn, hond: koala: cavia.
D
Mijn lievelingsdieren zijn: hond, koala, cavia.

Slide 29 - Quiz


In welke zin zijn hoofdletters en leestekens goed gebruikt?
A
ruim je Kamer op !
B
Ruim je Kamer op?
C
Ruim je kamer op!
D
ruim je kamer op.

Slide 30 - Quiz


Welke zin is goed geschreven?
A
Mijn lievelingsdier is een Hond.
B
Mijn lievelingsdier is een hond
C
Mijn lievelingsdier is een hond.
D
Mijn Lievelingsdier is een Hond?

Slide 31 - Quiz


Welke zin is juist?
A
Wat heb je daar Gezien.
B
Wat heb je daar gezien?
C
Wat heb je Daar gezien,
D
wat heb je daar gezien.

Slide 32 - Quiz

Wat hebben we gedaan?
Wat hebben we geleerd?
Is het lesdoel behaald?
Wat was mijn inbreng?





Wat leren wij de volgende keer?

Slide 33 - Slide