Nederlands voor Shanna

• Frans
• WO
• Studiejaar 3

Welkom bij de Nederlandse les

Wat is het doel van deze les?

-Aan het einde van deze les heb je geoefend met het gebruik van de voorzetsels en kun je de voltooide tijd maken van werkwoorden die veel voorkomen.

-Je maakt kennis met typisch Nederlandse uitdrukkingen

de voltooide tijd

Kies in de volgende dia's steeds het juiste voltooid deelwoord.

Ga net zo lang door tot het antwoord groen is.

Ga met de pijltjes rechtsonder zelf naar de volgende dia.

Er worden geen scores opgeteld!

Ik heb een museum ___________

1. bezoekt
2. bezoeken
3. bezocht

Wat heb jij _____vandaag?

1. geëten
2. gegeten
3. geëet
4. eten

Mijn moeder heeft een taart _______

1. gebakken
2. gebakt
3. bakt

Wij hebben een nieuwe televisie_____

1. gekoopt
2. gekopen
3. gekocht

Ik heb een email naar mijn school ____

1. gestuurd
2. gesturen
3. bestuurd
4. sturen

Ik heb een brief ____naar de gemeente

1. geschrijven
2. geschrijft
3. geschreven

Mijn man heeft het huis _______

1. geschoonmaakt
2. geschoonmaken
3. schoongemaakt
4. schoongemaken

Hij heeft de rekeningen niet_____

1. betaald
2. gebetaald
3. betaalt
4. betalen

Kies steeds het juiste voorzetsel:

Soms zijn voorzetsels gemakkelijk, als er heel duidelijk een plaats mee bedoeld wordt. Het boek ligt op de tafel. Vaak is het moeilijker wanneer een voorzetsel bij een werkwoord hoort. Bijvoorbeeld: "Ik twijfel aan jouw verhaal. Is het waar? "

Ik moet heel erg wennen ___ de nieuwe omgeving.

1. in
2. aan
3. voor
4. over

Het is niet druk in de stad. Dat komt ____ het Corona Virus. (2 antwoorden)

1. van
2. door
3. vanwege
4. uit

De wedstrijd gaat ___ Barcelona en Ajax.

1. met
2. door
3. tussen
4. van

Op vakantie? Dat hangt af ___de crisis.

1. van
2. met
3. tegen
4. om

Ik ben beledigd (insulted) ___jou!

1. van
2. met
3. door
4. naar

Ik ben teleurgesteld ___ jou!

1. door
2. in
3. van
4. over

Ik hoop ____beter weer! Meer zon!

1. van
2. op
3. onder
4. over

Wat is er ____ de hand? Wat gebeurt er?

1. van
2. met
3. over
4. aan

Je moet goed luisteren ____ de docent!

1. van
2. met
3. naar
4. onder

Ik raak geinspireerd __ enthousiaste mensen!

1. met
2. door
3. van
4. onder

Hij lijdt ____ een ernstige ziekte, aids!

1. met
2. voor
3. van
4. aan

Ik heb deze oefening ___liefde ___ jou gemaakt!

1. in,voor
2. uit,met
3. uit,voor
4. met,voor

Heb je het goed onthouden?

Sleep het voorzetsel naar het juiste werkwoord.

Succes!

Twijfelen

geinspireerd 

afhangen 

hopen 

lijden

luisteren

geinteresseerd 

door

in

aan

van

op

naar

aan

Nederlandse uitdrukkingen

Tot slot van deze les ga je kijken naar een filmpje, waarin een aantal typisch Nederlandse uitdrukkingen worden genoemd. Probeer er zoveel mogelijk van te onthouden.

Heb je de uitdrukkingen goed onthouden?

Geef zeg nu hardop de Nederlandse uitdrukking en vertaal wat het betekent in jouw moedertaal.

?

Nu komt de aap uit de mouw!

?

Met de deur in huis vallen!

?

Alsof er een engeltje over je tong piest!

?

Met je neus in de boter vallen.

?

Nu breekt mijn klomp!

Einde van de les!

Ik hoop dat je het leuk vond en dat je er iets van hebt geleerd!

Tot de volgende keer  :-)