Zinsdelen en zinsontleding korte les

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

Grammatica

neem de zin over en zet strepen:
'Morgen gaan mijn vader en moeder met mij naar het ziekenhuis.'

En zo moet hij:

Morgen| gaan| mijn vader en moeder| met mij| naar het ziekenhuis.

Wil je mij vertellen over het weekend met je vriendin?

En zo moet hij:

Wil| je| mij| vertellen| over je weekend met je vriendin?

Vertel zo uitgebreid mogelijk wat een lijdend voorwerp is:

De man weet van alles over de ruimte.

Het woordje WEET is:

1. een zelfstandig naamwoord
2. een bijvoeglijk naamwoord
3. een werkwoord
4. een lidwoord

Kan Teun misschien even komen helpen?
Het woord TEUN is:

1. een zelfstandig naamwoord
2. een werkwoord
3. een bijvoeglijk naamwoord
4. een lidwoord

Het slimme meisje gaat opnieuw trouwen.
het woord SLIMME is:

1. zelfstandig naamwoord
2. lidwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. een werkwoord

Wil je het briefje direct invullen.
Het =

1. een zelfstandig naamwoord
2. een bijvoeglijk naamwoord
3. een werkwoord
4. een lidwoord

Onleed de zin (pv, wwgez, ow, lv). Zet ook strepen.

Over 2 weken ga ik Fifa 2020 kopen.
(neem de zin over!)

Over 2 weken ga ik Fifa 2020 kopen.

Over 2 weken | ga| ik| Fifa 2020| kopen.

Pv: ga

ww.gez: ga kopen

ow: ik   (wie gaat kopen?)

LV: Fifa 2020 (wat ga ik kopen?)

Onleed, net zoals de vorige keer:

Morgen ga ik in Enschede stappen.

Morgen ga ik in Enschede stappen.

Morgen| ga| ik| in Enschede| stappen.

PV: ga

ww.gez: ga stappen

Ow: ik

LV:-------