,

Par. 5.3 Tekstdoelen activeren en overtuigen en feit of mening

Vak: Nederlands
Lezen
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Terugblik
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Lezen
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Terugblik
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

Welkom!
Telefoon in de bak.
Neem plaats.
Jas uit.
Op tafel: Werkboek Nederlands of laptop en schrift dicht 
Tas op de grond.
Niet eten of drinken in de klas.
Presentie!
timer
2:00

Slide 2 - Slide

Lesdoel(en)
Aan het einde van deze les kan je:
  • het verschil is tussen de tekstdoelen activeren en overtuigen herkennen en een voorbeeld daarvan benoemen
  • het verschil tussen een feit en mening benoemen en herkennen in een tekst

Slide 3 - Slide

Woensdag 14 mei 2025
Wat: Par. 5.3
Wanneer: 10:30-11:20
Hoe: Gezamelijk/ zelfstandig werken
Klaar: Par.5.3 opdrachten maken
HW: Par. 5.3 opdrachten maken
Lesdoel: Zie vorige slide!
Taaldoel: geen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Activeren en overtuigen



Een tekst die je wil overtuigen of activeren, heeft bijna altijd meer dan één tekstdoel.

Slide 6 - Slide

Activeren en overtuigen
 De schrijver van een filmbespreking zal bijvoorbeeld altijd informatie geven over een film. Maar hij wil je toch vooral overtuigen dat je wel of juist niet naar de film moet gaan. Hij geeft daarom zijn mening over de film.


Ook in een advertentie staat meestal informatie over een product. Maar de schrijver van de advertentie wil vooral dat je het product koopt.
Als in een opdracht gevraagd wordt wat het tekstdoel is, noteer je altijd het belangrijkste tekstdoel.

Slide 7 - Slide

Activeren (overhalen)
  • De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen
  • Hij gebruikt hiervoor activerende teksten

Slide 8 - Slide

Overtuigen
  • De schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening.
  • Hij gebruikt hiervoor 
overtuigende teksten.

Slide 9 - Slide

Verwerkingsopdracht

Aanpak: 
Bij elk tekstdoel ( overtuigen en activeren) zoek je op  het internet naar 2 voorbeelden van 2 tekstsoorten die er het beste bij overtuigen en activeren passen. 
Knip en plak de teksten in een Wordbestand. 
Schrijf erbij wat het tekstdoel en de tekstsoort is.
Sla je de teksten op!

Slide 10 - Slide

Feit of mening?

Slide 11 - Slide

5.3 Lezen - feiten en meningen

Slide 12 - Slide

Teksten kunnen bestaan uit feiten en meningen
feit
- Het Is echt zo of het is echt gebeurd
- je kunt het controleren
- Roken is slecht voor je gezondheid
- Hij veegt 42 kilo
mening
- Dit vindt iemand ergens van of dit
   denkt iemand ergens van
- Iedereen kan een andere mening
   hebben
- Ik heb een hekel aan biologie
- Joshua vindt biologie juist leuk.

Slide 13 - Slide

Een mening is ...
A
waar
B
niet waar
C
van jou
D
controleerbaar

Slide 14 - Quiz

Feit of mening?
'Dit is een zin.'
A
feit
B
mening

Slide 15 - Quiz

Par. 5.3
Opdrachten maken

Slide 16 - Slide

Ik heb het bloedheet!
Is dit een feit of mening?
A
Mening
B
Feit

Slide 17 - Quiz

Feit of mening?
Ik heb geen broers.
A
feit
B
mening

Slide 18 - Quiz

"levensgevaarlijk dus!"
Feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 19 - Quiz

Wat is een feit?
A
Een uitspraak die je kan controleren
B
Een feit is altijd waar
C
Een uitspraak van wat je vindt
D
Een feit is nooit waar

Slide 20 - Quiz

Wat is waar over een mening?
A
Dit is echt gebeurd.
B
Piet kan een ander antwoord geven dan Jan.
C
Het antwoord is voor Jan precies hetzelfde als voor Piet.
D
Een mening is nooit waar.

Slide 21 - Quiz

Een activerende tekst ...
A
wil jou als lezer vermaken
B
geeft de mening van de schrijver weer.
C
wil jou als lezer in actie brengen.
D
geeft informatie over een bepaald onderwerp.

Slide 22 - Quiz



In een overtuigende tekst wil je iemand ........
Met een overtuigende tekst wil je......?
A
Jouw mening duidelijk maken
B
Iemand overhalen om iets te doen
C
Iemand uitnodigen
D
Iemand informeren

Slide 23 - Quiz

activeren
(welke tekstsoort is correct?)
A
recensie
B
moppenpagina
C
reclametekst
D
krantenbericht

Slide 24 - Quiz


Overtuigen
A
etiket op de pindakaaspot
B
schoolboek
C
recept
D
recensie

Slide 25 - Quiz

Met een overtuigende tekst wil de schrijver je overtuigen van zijn mening. Hoe doet hij dat?
A
Hij gaat met hoofdletters schrijven.
B
Hij gaat schreeuwen.
C
Hij wil laat de lezer iets doen.
D
Hij gebruikt diverse argumenten.

Slide 26 - Quiz