week 16

¡Hola!
¿Qué vamos a hacer?
 
  • Herhalen pretérito perfecto
  • vocabulario: bijvoeglijke naamwoorden met SER en ESTAR
  • Verschil gebruik SER en ESTAR
Semana 16
1 / 52
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

¡Hola!
¿Qué vamos a hacer?
 
  • Herhalen pretérito perfecto
  • vocabulario: bijvoeglijke naamwoorden met SER en ESTAR
  • Verschil gebruik SER en ESTAR
Semana 16

Slide 1 - Slide

La Semana Santa
puntmuts = ‘capirote’ genoemd. 
Boetelingen =  ‘nazarenos’

De vorm van de puntmuts is ontstaan uit het geloof dat men vroeger dichter bij de hemel was wanneer men deze droeg.
De puntmutsen vinden hun oorsprong in de periode van de Spaanse Inquisitie. Voor de uitvoering van de doodstraf werd de veroordeelde sinds de middeleeuwen gekleed in een geel bovenkleed (hopalada) en een kap (capirote), terwijl hij op een kar of paard naar het schavot werd geleid. Evenzo moesten degenen die door de inquisitie waren veroordeeld voor religieuze misdaden, een ‘sanbenito’ (een kledingstuk om publiekelijk berouw te tonen) en capirote (puntmuts) dragen om zich bloot te stellen aan openbare vernedering.

Slide 2 - Slide

La Semana Santa
Het was pas in de 17e eeuw dat men de verbinding tussen de puntmutsen en de Semana Santa-processies legde, toen de religieuze broederschappen in Sevilla deze mutsen begonnen te gebruiken voor de boetedoeners. Al snel verspreidde het gebruik van de puntmuts zich door heel Spanje, en tegenwoordig is er geen Semana Santa-processie zonder ‘capirotes’. Sommige puntmutsen kunnen tot wel 1,10 meter hoog zijn, terwijl andere maten hebben van 90, 75 en 70 centimeter; meestal zijn ze echter ongeveer 60 centimeter hoog.

Elke broederschap (hermandad) heeft specifieke kleuren gekozen die de essentie van de ‘hermandades’ weerspiegelen. Hierdoor zijn de puntmutsen en vaak ook de bijbehorende kleding in diverse kleuren uitgevoerd. De rode kleur wordt meestal geassocieerd met het bloed en de passie van Christus, wit symboliseert zuiverheid, terwijl zwart staat voor rouw. Daarnaast komen er ook paarse, groene, blauwe en zelfs zilverkleurige puntmutsen voor.

Slide 3 - Slide

La Semana Santa
Hoewel de puntmutsen traditioneel een essentieel onderdeel vormen van de Spaanse religieuze Semana Santa, hebben ze wereldwijd ook een negatieve connotatie. Dit komt doordat de Amerikaanse Ku Klux Klan witte gewaden met puntmutsen draagt, wat ervoor heeft gezorgd dat deze mutsen bij veel mensen onmiddellijk geassocieerd worden met discriminatie en geweld.

Bij de Ku Klux Klan vervullen de gewaden twee belangrijke praktische functies. Ten eerste konden ze op deze manier hun identiteit verhullen, waardoor strafrechtelijke vervolging of wraakacties moeilijker of zelfs onmogelijk werden. Bovendien zorgden de gewaden ervoor dat de leden eruitzagen als spookachtige verschijningen, wat bedoeld was om angst in te boezemen bij hun slachtoffers.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Link

Rosalía, Malamente
  • Welke typische Spaanse elementen hoor en of zie je in de clip?
  • Welk element van de Paasweek in Spanje zie je in de clip?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

El pretérito perfecto.
Welke hulpwerkwoorden voor de voltooide tijd ken je in het Nederlands?
haber
(yo)
(tú) 
(él/ella/ud) 
(nosotros) 
(vosotros) 
(ellos/ellas/uds.) 
hebben, zijn
voltooid deelwoord
hablar --> hablado
comer --> comido
vivir --> vivido
he
has
ha
hemos
habéis
han

Slide 9 - Slide

El pretérito perfecto.
Welke hulpwerkwoorden voor de voltooide tijd ken je in het Nederlands?
haber
(yo)
(tú) 
(él/ella/ud) 
(nosotros) 
(vosotros) 
(ellos/ellas/uds.) 
hebben, zijn
voltooid deelwoord
hablar --> hablado
comer --> comido
vivir --> vivido
he
has
ha
hemos
habéis
han
(no)
(me)
(te)
(se)
(nos)
(os)
(se)
wederkerende werkwoorden

Slide 10 - Slide

  • Tussen de vorm van haber en het voltooid deelwoord mag niets komen te staan!
  • Persoonlijke voornaamwoorden staan voor de vorm van haber:
    vb: me he levantado temprano. - Ik ben vroeg opgestaan.
    vb: Lo ha comprado José. - Die heeft José gekocht. 

Slide 11 - Slide

onregelmatige vormen 
abrir
descubrir
hacer
poner
ver
decir
escribir
ir
ser
volver
morir
romper
pretérito perfecto
abierto
descubierto
hecho
puesto
visto
dicho
escrito
ido
sido
vuelto
muerto
roto

Slide 12 - Slide

Mi padre .............(trabajar) en el aeropuerto.

Slide 13 - Open question

Paco y yo ................. (vivir) en Madrid.

Slide 14 - Open question

¿Ya ...............................(ducharse, tú)?

Slide 15 - Open question

Vosotros .........................(hacer) los deberes.

Slide 16 - Open question

Juan y Pepe .............. (decir) que no.

Slide 17 - Open question

Yo ............... (escribir) una carta de amor.

Slide 18 - Open question

Zet de zin in de pretérito perfecto:
Yo como un bocadillo.

Slide 19 - Open question

Zet de zin in de pretérito perfecto:
Tú trabajas por la mañana.

Slide 20 - Open question

Zet de zin in de pretérito perfecto:
Maite es una abogada.

Slide 21 - Open question

Zet de zin in de pretérito perfecto:
Se lava los dientes todos los días.

Slide 22 - Open question

Ser y estar
                                        Ser = zijn                  Estar = zijn/zich bevinden



soy
eres
es
somos
sois
son
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Slide 23 - Slide

¿Dónde estás?
Estar

Slide 24 - Slide

¿Cómo estás?
Estar
Lista de vocabulario: Blok 7

Slide 25 - Slide

¿Cómo eres
Ser
Lista de vocabulario: Blok 6

Slide 26 - Slide

Pitufo bromista es
A
vivo
B
muerto
C
divertido
D
aburrido

Slide 27 - Quiz

Pitufo gruñon siempre
está
A
vivo
B
muerto
C
de mal humor
D
de buen humor

Slide 28 - Quiz

Pitufo dormilón
siempre está
A
alegre
B
nervioso
C
contento
D
cansado

Slide 29 - Quiz

Pitufo Tontín es
A
travieso
B
torpe
C
aburrido
D
cansado

Slide 30 - Quiz

Pitufo Gafotas es
A
tranquilo
B
torpe
C
inteligente
D
alegre

Slide 31 - Quiz

Vocabulario 2.1 
een vrolijk persoon zijn
een leuk persoon zijn
onaardig zijn
ondeugend zijn
aardig zijn
Rustig zijn
ser tranquilo/a
ser antipático
ser travieso/a
ser alegre
ser divertido/a
ser simpático/a

Slide 32 - Drag question

Vocabulario 2.1 
lief/aanhankelijk zijn
luidruchtig zijn
lui zijn
een intelligent persoon zijn
onhandig/kluingelig  zijn
een saai persoon zijn
ser aburrido
ser perezoso/a
ser inteligente
ser cariñoso/a
ser ruidoso/a
ser torpe

Slide 33 - Drag question

Vocabulario 2.2
slecht gehumeurd zijn
goed gehumeurd zijn
rustig zijn
bezorgd zijn
vrolijk zijn
nerveus zijn
estar nervioso/a
estar tranquilo/a
estar preocupado/a
estar de mal humor
estar de buen humor
estar alegre

Slide 34 - Drag question

Vocabulario 2.2
je goed/slecht voelen
moe zijn
tevreden/blij zijn
je perfect voelen
vergezeld zijn
verdrietig  zijn
supermoe/uitgeput zijn
estar triste
estar contento/a
estar perfecto/a
estar bien/mal
estar cansado/a
estar acompañado
estar muerto

Slide 35 - Drag question

librito p. 23

Slide 36 - Slide

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Pepe ............. un chico guapo.

Slide 37 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Laura, ¡qué guapa ............. hoy! Me gusta tu vestido.

Slide 38 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Paola ............. en la playa.

Slide 39 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
El reloj ............. de metal.

Slide 40 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Tú ............. triste.

Slide 41 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Ellos ............. impuntuales.

Slide 42 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
La tienda ............. abierta.

Slide 43 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Las patatas Bravas ............. ricas.

Slide 44 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
............. las ocho y media.

Slide 45 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
............. a 20 grados.

Slide 46 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
(Yo) ............. de los Países Bajos.

Slide 47 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
¿Dónde .............. Mauricio?

Slide 48 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
............. malo llegar tarde.

Slide 49 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
La fiesta............. en el centro de Madrid.

Slide 50 - Open question

Los deberes
L: Blok 6 TM 8
Pretérito perfecto
M: LA p. 85/86 OPDR1 TM3
LE 5.2 TM 5.5

Slide 51 - Slide

El lenguaje telefónico               
  1. In welk gesprek is de andere persoon aan het praten?
  2.  In welk gesprek is de persoon die ze zoeken niet thuis?
  3. Bij welk telefoongesprek hebben ze iemand anders gebeld?
LA: pág.89 ej. 4

Slide 52 - Slide