Maak twee groepen. Een groep vormt de binnenkring, de andere groep de buitenkring.
Tweetallen zitten tegenover elkaar met een tafel ertussen:
Eén leerling van de binnenkring tegenover één leerling van de buitenkring.
Leerlingen die elkaar kennen zitten vooral in dezelfde kring (bijv. allen in de buitenkring).
De binnenkring draait 1 plek door, de buitenkring blijft zitten. Er ontstaan daardoor nieuwe tweetallen.
De docent geeft het wisselmoment aan.