Le verbe avoir répétition

Le  verbe  avoir
C
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Le  verbe  avoir
C

Slide 1 - Slide

Un verbe
Le verbe "avoir"!
Mais, c'est quoi ça? 

Slide 2 - Slide

Van

           
   
     Wat betekent "avoir"?


Vandaag oefenen we met het werkwoord "avoir".

Slide 3 - Slide

Wat betekent avoir?

Slide 4 - Open question

J'
Tu
Il / Elle
Nous
Vous
Ils / Elles
Ai
A
Ont
Avez
As
Avons

Slide 5 - Drag question

Ken je het rijtje van "avoir" (met vertaling) ?
avoir...... avoir.......
       mmmm....

Slide 6 - Slide

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :
stopwatch
00:00

Slide 7 - Slide

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 8 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 9 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 10 - Drag question

Nous ..... une voiture et un vélo
A
a
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 11 - Quiz

Il .... quinze ans
A
as
B
a
C
ai
D
avez

Slide 12 - Quiz

Vous ..... une grande chambre?
A
ai
B
avez
C
avons
D
as

Slide 13 - Quiz

Non, j'.... un frère
A
ai
B
a
C
as
D
ont

Slide 14 - Quiz

Le chat ... mal à la patte
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 15 - Quiz

La ville .... beaucoup de magasins
A
avons
B
a
C
est
D
ont

Slide 16 - Quiz

Un petit examen
Savez -vous toutes les réponses?

Slide 17 - Slide

Het rijtje van "avoir"

Slide 18 - Open question

Merci d'avoir écouté!

Slide 19 - Slide