Kennisquiz Middeleeuwen

Kennisquiz Middeleeuwen
1 / 42
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Kennisquiz Middeleeuwen

Slide 1 - Slide

Karel de Grote is in het systeem van het leenstelsel de
A
leenheer
B
leenman

Slide 2 - Quiz

Karel de Grote leefde in de tijd van Grieken en Romeinen
A
goed
B
fout

Slide 3 - Quiz

Van wanneer tot wanneer duurde de middeleeuwen?
A
500 tot 1000
B
500 v.C. tot 500 n.C.
C
500 tot 1500
D
1000 tot 1500

Slide 4 - Quiz

Van wanneer tot wanneer duurde de Tijd van Monniken en Ridders?
A
500 tot 1000
B
1000 tot 1500
C
hetzelfde als de vroege middeleeuwen
D
hetzelfde als de late middeleeuwen

Slide 5 - Quiz

Wat is een goed voorbeeld van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.

Slide 6 - Quiz

Wat is de beste omschrijving van het begrip "geestelijken"?
Kies het juiste antwoord.
A
mensen die in God geloven
B
mensen die iedere week naar de kerk gaan
C
mensen die in dienst zijn van de kerk
D
mensen die voor andere mensen bidden

Slide 7 - Quiz

Een vrouwelijke monnik wordt een non genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Het verzorgen en genezen van zieken was één van de taken van monniken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Monniken zijn geen geestelijken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Veel monniken konden lezen en schrijven.
Zij schreven oude boeken over.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Welke uitspraak past bij de Tijd van monniken en ridders?
A
Het was veel veiliger dan in de tijd van het Romeinse Rijk.
B
Na het Romeinse Rijk brak er een strijd uit om de macht. Uiteindelijk werd het Frankische volk het sterkst.
C
Na de val van het West-Romeinse Rijk voerden de Romeinen oorlog met de Franken.
D
De meeste mensen gingen in steden wonen. Daardoor werden de steden groter.

Slide 12 - Quiz

De leenman en de horige hadden allebei plichten.

➤Bij wie hoort de volgende plicht?
Herendiensten doen.
A
Leenman
B
Horige

Slide 13 - Quiz

De leenman en de horige hadden allebei plichten.

➤Bij wie hoort de volgende plicht?
Bescherming bieden als er gevaar dreigt.
A
Leenman
B
Horige

Slide 14 - Quiz

De leenman en de horige hadden allebei plichten.

➤Bij wie hoort de volgende plicht?
Toestemming vragen om te mogen trouwen.
A
Leenman
B
Horige

Slide 15 - Quiz

➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?

Leo, de bisschop van Aken.
A
Adel
B
Geestelijkheid
C
boeren

Slide 16 - Quiz

➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?

Herman, een horige die op het gebied van een ongelofelijk onvriendelijke edelman woont
A
Adel
B
Geestelijkheid
C
boeren

Slide 17 - Quiz

➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?

Maria, een oude vrouw die in een klooster bij Maastricht woont.
A
Adel
B
Geestelijkheid
C
boeren

Slide 18 - Quiz

➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?

Klaas, een vrije boer met een lange baard.
A
Adel
B
Geestelijkheid
C
boeren

Slide 19 - Quiz

➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?

Koning Karel de Kale, een kleinzoon van Karel de Grote.
A
Adel
B
Geestelijkheid
C
boeren

Slide 20 - Quiz

Karel de Grote was een Romeinse keizer.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Karel de Grote werd tot keizer gekroond door de paus
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?

Paus
A
Wel
B
Niet

Slide 23 - Quiz

➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?

Bisschop
A
Wel
B
Niet

Slide 24 - Quiz

➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?

Priester
A
Wel
B
Niet

Slide 25 - Quiz

➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?

Monnik
A
Wel
B
Niet

Slide 26 - Quiz

➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?

Non
A
Wel
B
Niet

Slide 27 - Quiz

➤Ambacht of geen ambacht?

Handelaar
A
Ambacht
B
Geen ambacht

Slide 28 - Quiz

➤Ambacht of geen ambacht?

Boer
A
Ambacht
B
Geen ambacht

Slide 29 - Quiz

➤Ambacht of geen ambacht?

Schoenmaker
A
Ambacht
B
Geen ambacht

Slide 30 - Quiz

➤Ambacht of geen ambacht?

Meubelmaker
A
Ambacht
B
Geen ambacht

Slide 31 - Quiz

➤Ambacht of geen ambacht?

Poortwachter
A
Ambacht
B
Geen ambacht

Slide 32 - Quiz

➤Ambacht of geen ambacht?

Marktkoopman
A
Ambacht
B
Geen ambacht

Slide 33 - Quiz

Een gilde was in de middeleeuwen een vereniging van mensen met hetzelfde beroep.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 34 - Quiz

Deze zin gaat over de late Middeleeuwen.
➤Is deze zin goed of fout?

Er is veel handel.
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quiz

Welke bevolkingsgroep vond je in de middeleeuwen alleen in de steden?
A
De boeren
B
De burgerij
C
De adel
D
De geestelijken

Slide 36 - Quiz

De meeste mensen in de middeleeuwen waren analfabeet (ze konden niet lezen en schrijven)
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quiz

Wat is een gilde?
A
Een ambacht waarbij je opkomt voor iemands belang
B
Een munt in de middeleeuwen
C
Een gebouw waar een ambacht werd uitgeoefend
D
Een groep van mensen met het zelfde ambacht die voor elkaars belangen opkwamen

Slide 38 - Quiz

Waarom nam de bevolking aan het begin van de Late Middeleeuwen vooral toe?
A
Er was meer handel
B
Het was veiliger
C
Er kwamen betere dokters
D
Er was meer eten

Slide 39 - Quiz

Het gilde controleert de kwaliteit en de prijs van de producten die de gildeleden maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quiz

Als een gildelid ziek is, zorgen de andere leden voor hem en zijn gezin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 41 - Quiz

Als je goed genoeg was, moest je de ???? afleggen. Dat was een soort examen. Als je slaagde, mocht je lid worden van het gilde.

➤Welk woord moet er op de vraagtekens staan?
A
gilde
B
meester
C
meesterproef
D
leerling

Slide 42 - Quiz