6.5 aanpassingen bij dieren

Wat is het nut van verbranding?
A
Koolstofdioxide maken
B
Glucose verbranden
C
Energie vrijmaken
D
Zuurstof gebruiken
1 / 23
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat is het nut van verbranding?
A
Koolstofdioxide maken
B
Glucose verbranden
C
Energie vrijmaken
D
Zuurstof gebruiken

Slide 1 - Quiz

Verbranding is ...
A
glucose + zuurstof = koolstofdioxide + water
B
koolstofdioxide + water = glucose + zuurstof
C
koolstofdioxide + glucose = zuurstof + water
D
glucose + water = koolstofdioxide + zuurstof

Slide 2 - Quiz

Bij verbranding
A
verbruik je energie
B
krijg je energie
C
kost energie
D
kom energie vrij

Slide 3 - Quiz

Wie doen er aan verbranding?
A
Alleen consumenten
B
Alleen producenten
C
Alleen reducenten
D
Alle levende organismen

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Sommige dieren hebben in de winter een dikke vacht. Deze dieren zijn goed aangepast aan het leven in de kou. Is de dikke vacht een aanpassing aan een abiotische factor, een biotische factor of een aanpassing aan zowel een biotische als een abiotische factor?
A
alleen aan een biotische factor
B
alleen aan een abiotische factor
C
zowel aan een abiotische factor als aan een biotische factor

Slide 14 - Quiz

Schutkleur van een dier is een aanpassing aan de leefomgeving
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Er zijn verschillende manieren waarop dieren warmte kwijt raken.

Welke aanpassing heeft de olifant om af te koelen?
A
Luchtstroom
B
Zomervacht
C
Grote oren
D
Dikke vetlaag

Slide 16 - Quiz

Stekels, pantser, gif en schutkleur zijn aanpassingen van dieren die hebben betrekking op...
A
Verdedigen
B
Voeden
C
Bewegen
D
Voortplanten

Slide 17 - Quiz

Welke aanpassingen heeft een dier?
Tegen onderkoeling
Tegen oververhitting
Kleine oren
Grote oren
Klein maken
Wintervacht
Zomervacht
Hijgen
Winterslaap

Slide 18 - Drag question

Wanneer is een dier warmbloedig?
A
Als een dier het bijna nooit te warm of te koud heeft
B
Als de lichaamstemperatuur van een dier niet constant is
C
Als een dier zich niet goed kan aanpassen op het seizoen
D
Als de lichaamstemperatuur van een dier min of meer constant is

Slide 19 - Quiz

Welke twee aanpassingen hebben te maken met het voedsel dat de dieren eten?
A
De haren o de huid van de eekhoorn
B
Lange dunne tong van de miereneter.
C
De lange staart van de miereneter
D
De scherpe tanden van de eekhoorn

Slide 20 - Quiz

Wat gebeurt er als dieren zich niet kunnen aanpassen aan een veranderend milieu?
A
Ze ontwikkelen nieuwe instincten
B
Ze sterven uit
C
Ze verhuizen naar een ander gebied
D
Ze worden tam

Slide 21 - Quiz

Plooikiezen zijn een aanpassing aan:
A
leefwijze van dieren
B
leefwijze van planten
C
aanpassing aan kou
D
aanpassing aan warmte

Slide 22 - Quiz

Wat is de beste uitleg betreft biodiversiteit?
A
is een maat voor het aantal verschillende soorten organismen dat in een gebied voorkomt. Hoe meer verschillende planten en dieren er zijn, hoe hoger de biodiversiteit.
B
Zijn alle leefgebieden in een ecosysteem samen.
C
Gaat over hoe dieren zich voortplanten en hoe zich ontwikkelen tot nieuwe soorten. Hoe meer nieuwe soorten, hoe hoger de biodiversiteit.
D
Hoe dieren zich aanpassen aan de omgeving, hoe beter ze zich aanpassen, hoe beter de biodiversiteit van dat dier.

Slide 23 - Quiz