V3 clase 4 período 4

El presente perfecto (bron D)
1 / 44
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

El presente perfecto (bron D)

Slide 1 - Slide

Lista de vocabulario 6.1

Slide 2 - Slide

El presente perfecto 
(voltooid tegenwoordige tijd)

  • Om te vertellen over wat je in het (recente) verleden gedaan hebt.
  • In het Nederlands: ik ben geweest, ik heb gedaan.

Slide 3 - Slide

voltooid deelwoord=

participio

   ww op -ar= ado    cant ado 

    ww op -er= ido    com ido   

 ww op -ir= ido       viv ido

let op:

het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord staan altijd bij elkaar!!!!!

hulp-ww

Haber:

he

has

ha


hemos

habéis

han

Slide 4 - Slide

Woordvolgorde
  • De werkwoorden staan meteen achter elkaar: 
  • He comido un bocadillo.
  • Ik heb een broodje gegeten.
  • We zijn vandaag naar de winkel geweest.
  • Hemos ido a la tienda hoy.

Slide 5 - Slide

Presente perfecto

Slide 6 - Slide

Dus de voltooid tegenwoordige tijd gaat als volgt:
hulpwerkwoord HABER + voltooid deelwoord   bijvoorbeeld van hablar:
                   
                    he      hablado        =       ik heb gesproken
                    has    hablado        =        jij hebt gesproken
                    ha      hablado        =        hij /zij/ u heeft gesproken
                    hemos hablado     =       wij hebben gesproken
                    habéis hablado     =       jullie hebben gesproken
                    han     hablado        =      zij hebben gesproken

Slide 7 - Slide


onregelmatige

decir (zeggen)

poner (neerleggen/zetten)

ver (zien)

abrir (openen)

escribir (schrijven)

hacer (doen/maken)

volver (teruggaan)

leer (lezen)


participios (voltooid dw)

dicho

puesto

visto

abierto

escrito

hecho

vuelto

leído

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Repaso: Presente Perfecto

Slide 10 - Slide

he
hemos
ha
habéis
has
han
Yo
Nosotros
Ella
Vosotros
Ellos

Slide 11 - Drag question

De "presente perfecto" heet in het Nederlands de...
A
onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
B
voltooid verleden tijd (v.v.t.)
C
voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
D
tegenwoordige tijd (t.t.)

Slide 12 - Quiz

Hoe maak je de 'presente perfecto'?
A
een vorm van 'haber' + ww + ado/edo
B
een vorm van 'ir' + a + hele ww
C
een vorm van 'haber + stam ww + ado/ido
D
een vorm van 'tener' + a + hele ww

Slide 13 - Quiz

schrijf het voltooid deelwoord op van:
visitar
timer
0:30

Slide 14 - Open question

schrijf het voltooid deelwoord op van:
ver
timer
0:30

Slide 15 - Open question

schrijf het voltooid deelwoord op van:
llover
timer
0:30

Slide 16 - Open question

schrijf het voltooid deelwoord op van:
beber
timer
0:30

Slide 17 - Open question

Wij hebben een boek geschreven
timer
1:00

Slide 18 - Open question

Juan heeft geen hoed gekocht
timer
1:00

Slide 19 - Open question

Geef antwoord op de vraag:
¿Qué clases has tenido hoy?
timer
1:00

Slide 20 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Presente perfecto.
Esta semana (viajar, yo) a Barcelona.
A
ha viajado
B
he viajido
C
he viajado
D
ha viajido

Slide 21 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Presente perfecto:
(tú, hacer) los deberes

A
has hacido
B
ha haciado
C
has hecho
D
has dicho

Slide 22 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Presente perfecto:
Nosotros (comprar) mucha ropa
A
he comprar
B
hemos comprado
C
he comprado
D
hemos comprar

Slide 23 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans:
Zij hebben gezwommen
timer
0:30

Slide 24 - Open question

Hoe zeg je in het Spaans:
Ik heb gegeten
timer
0:30

Slide 25 - Open question

schrijf het voltooid deelwoord op van:
decir
timer
0:20

Slide 26 - Open question

Hoe zeg je in het Spaans:
Wij hebben gedanst
timer
0:30

Slide 27 - Open question

Welk antwoord past bij:
¿Qué has hecho esta mañana?
A
Vamos a visitar a mis amigos.
B
He comprado ropa.
C
No tengo muchas ganas
D
Lo hemos pasado bien.

Slide 28 - Quiz

Welk antwoord past bij:
¿Qué vas a hacer ahora?
A
He ido al supermercado.
B
No lo sé.
C
Quedamos a las tres
D
Lo he pasado bien.

Slide 29 - Quiz

Hoe vraag je in het Spaans:
Heb je zin om naar het strand te gaan?
A
¿Lo has pasado bien en la playa?
B
¿Vamos a la playa?
C
¿Quedamos en la playa?
D
¿Tienes ganas de ir a la playa?

Slide 30 - Quiz

timer
0:30
Wat weet je nog? ¡Vocabulario de las vacaciones!

Slide 31 - Mind map

¿Qué vas a hacer en las vacaciones?
timer
0:30

Slide 32 - Open question

Vocabulario:  sleep de juiste combinaties naar elkaar toe
las montañas
la primavera
el móvil
el invierno
el verano
el otoño
el viento
la toalla

Slide 33 - Drag question

vul het goede participio van merecer is
in:
ha____________

Slide 34 - Open question

Geef de perfecto 3de pers enkv:
entrar

Slide 35 - Open question

geef de 1ste pers. enkv in de perfecto van salir

Slide 36 - Open question

geef de eerste pers enkv van de perfecto van bajar

Slide 37 - Open question

geef de 3de pers mv in de perfecto van venir

Slide 38 - Open question

1ste pers enkv in de presente van estar

Slide 39 - Open question

1ste pers.perfecto van poner

Slide 40 - Open question

geef 3de pers enkelv van marcar

Slide 41 - Open question

geef de 1ste pers.enkv in de perfecto van llegar

Slide 42 - Open question

9

Slide 43 - Video

3F maken:
Maken: oefening 9 (werkboek blz. 82)
Let op! Oefening 9C lever je in via Teams! 
Maken: WB Blz. 86 oef 12
Leren vocabulario 6.1 + 6.2.
Leren hulp werkwoord haber

Slide 44 - Slide