H3D week 6

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bonjour!

C'est l'hiver. Il a neigé!

Quelles sont les autres saisons?

Les buts pour aujourd'hui:

Aan het einde van de les:

-Kun je in het Frans zeggen wat je later wilt worden en waarom

- Weet je hoe je de toekomende tijd (le futur) maakt in het Frans

Wat wil je later worden?
(noem een beroep in het Nederlands)

Ex. 10 - Maak de zinnen af:

Later = Plus tard,

wil ik worden = je voudrais devenir

(noem het beroep in het Frans) .....................................

omdat = parce que (noem de reden in het Frans) ...........................................

Bienvenue !

LE FUTUR

Le futur simple

Le futur simple

Les verbes irréguliers: avoir, être, faire et aller

Voor de futur van deze onregelmatige werkwoorden geldt...

Dezelfde uitgangen, maar een andere (onregelmatige) stam:

hebben              - avoir   → aur-

zijn                     - être     → ser-

gaan                   - aller    → ir-

maken, doen    - faire   → fer-

De futur simple vertaal ik met:

1. zal/zullen
2. zou/zouden

De uitgangen van de futur simple lijken op het werkwoord ...

1. aller
2. être
3. avoir
4. faire

Kies de juiste vorm van de futur:
Il ___ dans une série anglaise (jouer)

1. jouera
2. jouerai

Vul de futur simple in:
(zal zijn) Je _____ là.

1. sera
2. serai
3. seras

Vul de futur simple in:
(zullen zingen) On _______ une chanson française

1. chantera
2. chanterai
3. chanteras

Zet in de futur simple:

Aujourd'hui, nous dansons.
Demain nous...

1. danserons
2. danserez
3. dansonsons

nous - voyager
(zet in de futur simple)
wij zullen reizen

1. voyagerons
2. voyageons
3. allons voyager

Gebruik de "futur":
Demain, je ....... au foot"

1. jouai
2. jouerai
3. jouerais

Il ( sortir) futur
Hij zal uitgaan

1. sort
2. sortira
3. sortait

Futur simple:
Nous .................... (faire) du sport

1. allez faire
2. fairons
3. ferons

Zet in de futur : tu... (avoir) de la chance

1. avoiras
2. auras
3. aura

Zet in de futur : nous... (être) heureux

1. serons
2. êtrons
3. aurons

Zet in de futur: nous (regarder) un film au cinéma

1. regarderons
2. regardons
3. regardions

Tu _____ (parler - futur) le français!

1. parlas
2. parlais
3. parleras

             Il y a des questions???

Les devoirs pour vendredi:

- Maken ex. 13 + 14, lr. voca A, B en grammaire C