2aha Brug grammatica Woordsoorten

HOOFDSTUK 6
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

HOOFDSTUK 6

Slide 1 - Slide

  • Je hebt je kennis over woordsoorten opgefristen.
  • Je hebt geoefend met 't zelfstandig naamwoord (zn) , lidwoorden, bijvoeglijk naamwoord (bn), zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoord. 

Slide 2 - Slide

Zelfstandig naamwoord (zn)
  • Mens, dier, ding of gevoel. Opa, chimpansee, plan, liefde, schilder, stoel, boek.
  • Een eigennaam is ook een zn: Lianne, Griekenland, Limburg, Harlingen.
  • Je kunt voor een zn een lidwoord zetten. 

Slide 3 - Slide

Lidwoorden
  • De en het -> bepaalde lidwoorden (blw).
  • Een is een onbepaald lidwoorden (olw).

Een lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord:
het voetbalveld, de klasgenoot, een eiland.
Tussen het lidwoord en het zn kan een bijvoeglijk naamwoord (bn) staan. Het blauwe voetbalveld, de slimme klasgenoot, een groot gebouw.

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Zegt iets over zelfstandig naamwoor
  • Verschillende vormen => trappen van vergelijking.
  • Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welk materiaal iets gemaakt is: een houten kast, een plastic stoel. 
  • Kan een bn ook van een werkwoord zijn gemaakt?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww) en hulpwerkwoord (hww)
  • Een zww kun je uitbeelden of doen: struikelen, slapen, zingen, gooien, slaan, schrijven. Er staat maar één van in een zin.
  • Een hulpwerkwoord (hww) kun je moeilijker uitbeelden of doen: worden, zijn, hebben, kunnen, mogen.
  • Hulpwerkwoorden 'helpen' om een gezegde te maken. 

Slide 8 - Slide

  • Aanwijzende voornaamwoorden verwijzen naar personen, dieren en andere zelfstandige dingen. Deze, die, dat, dit, zulke, zo'n, dergelijke, zelf, hetzelfde, dezelfde.
  • Vragend voornaamwoord: wie, wat, welke, wat voor. Staan meestal aan het begin van een (vraag)zin.
Aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 9 - Slide

  • Aanwijzende voornaamwoorden verwijzen naar personen, dieren en andere zelfstandige dingen. Deze, die, dat, dit, zulke, zo'n, dergelijke, zelf, hetzelfde, dezelfde.
  • Vragend voornaamwoord: wie, wat, welke, wat voor. Staan meestal aan het begin van een (vraag)zin.
Bijwoord

Slide 10 - Slide

  • Een vriend van mijn broer is deze week naar het concert van die bekende rapper geweest.
  • Ik heb dit zonnige weekend alleen maar in de tuin gezeten.
Welke woordsoorten herken je?

Slide 11 - Slide




De brug, grammatica woordsoorten
havo: opdr. 1 t/m 6 (blz. 258-261).

Kijk goed voor jezelf of je






Herhalen! 

Slide 12 - Slide

Welk boek heb je uitgekozen?

Slide 13 - Open question

  • Je hebt je kennis over woordsoorten opgefristen.
  • Je hebt geoefend met 't zelfstandig naamwoord (zn) , lidwoorden, bijvoeglijk naamwoord (bn), zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoord.

Slide 14 - Slide