2. Anorganische moleculen in cellen

Hoofdstuk 2:
De chemische samenstelling van het leven
1 / 12
next
Slide 1: Slide
BiologieSecundair onderwijs

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2:
De chemische samenstelling van het leven

Slide 1 - Slide

2. Anorganische moleculen in cellen 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Je kan aan de hand van de chemische structuur de eigenschappen van water verklaren.
  • Je kan de functies van water, zuurstofgas en koolstofdioxide in het lichaam verwoorden.

Slide 3 - Slide

Bekijk en beluister volgend videofragment. 
Schrijf in je notities de (onder)titels over. Tracht voor jezelf het belangrijkste te noteren. (de PowerPoint krijg je achteraf)
Je vindt deze leerstof in je handboek op p. 28-32

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video


Tussen de watermoleculen zijn er waterstofbruggen. Wat is een waterstofbrug?

Slide 6 - Open question


Welke eigenschap van vloeibaar water kan je verklaren door de aanwezigheid van waterstofbruggen?
A
Het water heeft een hoge warmtecapaciteit.
B
Het water wordt ijs bij 0°C.
C
Het water is een polair oplosmiddel.
D
Het water heeft een grote oppervlaktespanning

Slide 7 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken is NIET correct?
A
Zuurstofgas lost niet goed op in water.
B
Als je suiker oplost in water worden er extra waterstofbruggen gevormd.
C
Sommige apolaire stoffen zoals koolstofdioxide kunnen goed oplossen in water.
D
Bij het oplossen van ionverbindingen in water komen de ionen vrij.

Slide 8 - Quiz

Water speelt een belangrijke rol in de warmteregulatie van organismen. Leg uit hoe dit gebeurt.

Slide 9 - Open question


De reactie die wordt weergegeven in de figuur is ...
A
een hydrolyse, want water is een reagens.
B
een condensatie, want water is een reactieproduct.
C
een condensatie, want water is een reagens.
D
een hydrolyse, want water is een reactieproduct.

Slide 10 - Quiz

Lees de tekst 'WEETJE' in je boek op p.31. Welke uitspraak is correct? Bij een hoogtestage ...
A
vermeerdert de hoeveelheid hemoglobine in een rode bloedcel.
B
neemt hemoglobine efficiënter zuurstofgas op.
C
vermeerdert het aantal rode bloedcellen.
D
stroomt het bloed sneller door het lichaam.

Slide 11 - Quiz

Wat gebeurt er in het bloed bij een CO-vergiftiging?

Slide 12 - Open question