M3 SP Paso adelante HS 6 Salamanca

SP PERIÓDO 4
¡DE PASEO POR SALAMANCA! 
1 / 40
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

SP PERIÓDO 4
¡DE PASEO POR SALAMANCA! 

Slide 1 - Slide

Programa: (studiewijzer in bestanden)
Periodo 4: 
- TW 4 PW HS 6

Grammatica HS 6: 
  • De voorzetsels POR en PARA (HS 6)
  • Werkwoorden met twee onregelmatigheden (HS 6)
  • Meningen en interesses met nadruk (werkwoorden zoals gustar) (HS 6)


Slide 2 - Slide

La clase de hoy
  1. Introducción Salamanca
  2. Hacer ejercicios 1,2
  3. Escuchar/leer la fuente A 
  4. Hacer ejercicios
  5. Los deberes: 1-4 + aprender las palabras 6.1

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Salamanca
  • Studentenstad 
  • Cursussen Spaans
  • De kikker 
  • La ciudad dorada 
  • Plaza mayor 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Slide 7 - Video

escuchar fuente A
https://services.noordhoffuitgevers.nl/

Slide 8 - Slide

Capítulo 6: Fuente D
Por vs. Para

Slide 9 - Slide

PARA


- voor een ontvanger

Tengo un regalo para ti


- bij een doel (om te + ww)

¿Quedamos para tomar algo?


- om een mening te geven

Para mi hermano es difícil

POR


- oorzaak of reden

Recibo el regalo  por mi cumpleaños.


- bij dagdelen

Por la tarde voy a nadar


- bij prijsaanduidingen

Compro el libro por 10 euros.

Slide 10 - Slide

Quiero comprar un regalo _______ mi madre.
A
por
B
para

Slide 11 - Quiz

________ aprobar el examen, tienes que estudiar todos los temas.
A
por
B
para

Slide 12 - Quiz

¿Quedamos después __________ tomar un café?
A
por
B
para

Slide 13 - Quiz

Podemos ir al centro __________ la tarde.
A
por
B
para

Slide 14 - Quiz

En El Corte Inglés venden perfumes _________ veinte euros.
A
por
B
para

Slide 15 - Quiz

Capítulo 6: 
 Werkwoorden met twee onregelmatigheden 
Dit is herhaling van werkwoorden die je al kent (let op! ook gerundio en presente perfecto)!
(TB blz. 61 BRON G)
Een aantal voorbeelden:
- tener 
- venir
- decir
- seguir

Slide 16 - Slide

Jij hebt in het Spaans is:
A
tenes
B
tienes
C
tenéis
D
tengues

Slide 17 - Quiz

Ik heb gezegd in het Spaans is:
A
yo digo
B
yo he decido
C
yo he dicho
D
yo estoy diciendo

Slide 18 - Quiz

Vertaal: Jij komt naar mijn huis
A
Vengo a mi casa
B
vienes a mi casa
C
venes a mi casa
D
venis a mi casa

Slide 19 - Quiz

Ik heb gezegd in het Spaans is:
A
yo digo
B
yo he decido
C
yo he dicho
D
yo estoy diciendo

Slide 20 - Quiz

Vertaal: Hij zegt
A
yo digo
B
decis
C
dices
D
dice

Slide 21 - Quiz

Vertaal: sigues
A
hij volgt
B
jij volgt
C
jullie volgen
D
wij volgen

Slide 22 - Quiz

Vertaal: jullie volgen
A
seguís
B
sigues
C
siguís
D
sigo

Slide 23 - Quiz

Plan de clase 
Uur 1: 
  • Controleren 8 t/m 14 + 21 
  • Nakijken 13 samen 
  • Woordjes 6.1 + 6.2 overhoren 
Uur 2: 
  • leer y escuchar fuente F 
  • luisteren opdracht 19 + 24 
  • Leren woordjes 6.3
  • Zelfstandig maken 18,20,22,23,
Los deberes para  el 7 de junio : 18,20,22,23 af + leren woordjes 6.1 t/m 6.3 
Aan het eind van deze les heb je geoefend met leesstrategieën in het Spaans en kun je uitleggen wat het verschil is tussen POR en PARA

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

El internado laguna negra
Una serie de intriga

Slide 26 - Slide

Plan de clase 
Uur 1: 
  • Controleren/nakijken 18,20,22,23
  • Woordjes 6.1 + 6.2 + 6.3 overhoren 
  • Uitleg bron I 
Uur 2: 
  • Spreken bron J 
  • Zelfstandig maken 25 t/m 28 
Los deberes para  el 14 de junio : 25 t/m 28 af + leren zinnen bron J 
Aan het eind van deze les kun je interesses en meningen benadrukken

Slide 27 - Slide

Wat betekenen de volgende woorden van 6.1?

  • Hacer algo divertido 
  • De nada 
  • el episodio 
  • todavía no
  • ensayar
  • No te preocupes

Slide 28 - Slide

Wat betekenen de volgende woorden van 6.2?

  • la infáncia
  • el éxito
  • la calle
  • llevarse bien con
  • nacer 
  • en primer lugar

Slide 29 - Slide

Wat betekenen de volgende woorden van 6.3

  • el/la protagonista
  • el ocio
  • el fin de semana
  • apuntarse 
  • parecer
  • tampoco


Slide 30 - Slide

Fuente I Meningen in interesses met nadruk
Verbos:
- gustar
- fascinar
- interesar
- encantar
- apetecer
- parecer

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

A vosotros ____________ las películas de miedo.
A
vos fascináis
B
os fascinan
C
os fascináis
D
os fascina

Slide 33 - Quiz

¿María, a ti ____________ el fútbol?
A
interesa
B
te interesa

Slide 34 - Quiz

¿A usted ___________ comer churros?
A
se apetece
B
le apetecen
C
le apetece
D
apetece

Slide 35 - Quiz

Plan de clase 
Uur 1: 
  • controleren 25 t/m 28 in werkboek 
  • Lezen in een vreemde taal - hoe pak je dat aan? 
  • Leesstrategieën bespreken 
Uur 2: 
  • Wat zijn signaalwoorden ?  
  • oefenen met het woordenboek 
  • Los deberes: leer de signaalwoorden SP- NL in quizlet  

Aan het eind van deze les heb je geoefend met leesstrategieën in het Spaans en ken je een aantal signaalwoorden 

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Bijvoorbeeld
  1. “Doordat hij veel oude examens had gemaakt om te oefenen voor zijn Spaans examen, is hij afgelopen jaar geschoumerd.”

Wat als er hoewel had gestaan? Wat dacht je dan dat geschoumerd betekende? 

Slide 38 - Slide

¡A trabajar!
  • Open de quizletlijst signaalwoorden en verdeel de signaalwoorden in categorieën
  • Markeer tijdens het maken van een tekst steeds het signaalwoord en schrijf in de kantlijn wat het signaalwoord aangeeft.  

Slide 39 - Slide

 ¡Adiós!

Slide 40 - Slide