2.3 Betogende teksten luisteren

LUISTEREN EN KIJKEN
HOOFDSTUK 2



2.3
BETOGENDE TEKSTEN
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

LUISTEREN EN KIJKEN
HOOFDSTUK 2



2.3
BETOGENDE TEKSTEN

Slide 1 - Slide

LUISTEREN EN KIJKEN 
2.3 Betogende teksten

Planning: 
  • Periodeplanning bekijken
  • Bespreken resultaten 2.2 en korte terugblik
  • Behandelen theorie 2.3 Betogende teksten
  • Aan de slag

Slide 2 - Slide

Planning

Slide 3 - Slide


DOEL

AAN HET EINDE VAN DE LES HERKEN JE DE STANDPUNTEN EN ARGUMENTEN IN EEN  BETOGENDE KIJK-/LUISTERTEKST EN KUN JE DE KWALITEIT VAN ARGUMENTEN BEOORDELEN

Slide 4 - Slide

KORTE TERUGBLIK

Slide 5 - Slide

Theorie
Een instructie heeft vaak de volgende kenmerken:
  • in de inleiding wordt het onderwerp van de instructie genoemd
  • de instructie bestaat uit een aantal aanwijzingen
  • de aanwijzingen zijn concrete stappen die je vaak in een vaste volgorde moet uitvoeren
Let ook op:
Signaalwoorden, geven de volgorde aan hoe de instructie uitgevoerd moet worden.
Werkwoorden geven aan wat je precies moet doen. 
In de praktijk kun je uitleg krijgen aan de hand van een demonstratie.
Theorie

Slide 6 - Slide

TWEE VRAGEN

Slide 7 - Slide

Beknopt samenvatten van een instructie of demonstratie doe je zo:
A
Schrijf een inleiding, middenstuk en slot en sluit af met een handtekening
B
Noteer de mening en de verschillende argumenten
C
Noteer onderwerp en doel en de verschillende stappen in de instructie
D
Beoordeel of alle kanten aan bod zijn gekomen en of de informatie actueel en betrouwbaar is

Slide 8 - Quiz

Bij een instructie krijg je uitleg hoe je iets moet doen. In de praktijk krijg je vaak uitleg aan de hand van een demonstratie.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 9 - Quiz

THEORIE 2.3

Slide 10 - Slide

Theorie
Standpunten worden vaak ingeleid met zinnetjes als:
  • ik vind…
  • volgens mij…
  • ik denk dat…
  • het is mijn overtuiging…
  • mijn conclusie is…
In een betoog, debat of discussie is er iemand die met gebruik van argumenten anderen probeert te overtuigen van zijn standpunt.

Slide 11 - Slide

Theorie
Dit zijn argumenten die controleerbaar zijn en daarom kun je nagaan of ze waar of niet waar zijn.

Er zijn zowel objectieve als subjectieve argumenten die gebruikt worden om het standpunt te verdedigen.

Dit zijn niet-feitelijke uitspraken die in meer of mindere mate aannemelijk zijn. Ze zijn zwakker dan de objectieve argumenten en daarom makkelijker te weerleggen.

Objectieve argumenten
Subjectieve argumenten

Slide 12 - Slide

Theorie
Verkeerde vergelijking: er worden twee dingen met elkaar vergeleken die niet te vergelijken zijn.
  •  Voorbeeld: op de havo heb je ook geen lange stage, dus die stage van een halfjaar op het mbo hoeft ook niet. 

Persoonlijke aanval: de persoon wordt aangevallen, niet zijn standpunt of argument.

  • Voorbeeld: die achterlijke werkgevers profiteren alleen maar van hun stagiaires.

Drogredenen kunnen ook voorkomen. Dit zijn onjuiste argumenten of redeneringen. Voorbeelden zijn verkeerde vergelijking of persoonlijke aanval.

Slide 13 - Slide

VOORBEELD

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

VIJF VRAGEN

Slide 16 - Slide

Nomofobie is stress of angst die veroorzaakt wordt doordat men gedurende enige tijd geen mobiele telefoon tot zijn beschikking heeft.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x

Slide 17 - Quiz


Het is fijn om je telefoon vergeten te zijn.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x

Slide 18 - Quiz


Dan heb je de hele dag rust.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x

Slide 19 - Quiz

Het argument:
"Dan heb je de hele dag rust,"
is een:
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 20 - Quiz

Van welke drogreden is hier sprake:
"Daar weet jij niets van, daar ben je veel te oud voor!"

A
Generalisatie
B
Onjuist beroep op autoriteit
C
Persoonlijke aanval
D
Verkeerde vergelijking

Slide 21 - Quiz

Wat te doen:
Maken
L&K 2.3 - Betogende teksten 

Opdracht 1
Opdracht 2
Opdracht 3
Examenopdracht

Slide 22 - Slide