1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?

Programma 

Wat je gaat leren?
1. Het ontstaan van geld en de functies van geld.
2. De randvoorwaarden van een geldsysteem.
3. Verschillende waardes van geld uitleggen.
4. Rekenen met procentuele verschillen.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programma 

Wat je gaat leren?
1. Het ontstaan van geld en de functies van geld.
2. De randvoorwaarden van een geldsysteem.
3. Verschillende waardes van geld uitleggen.
4. Rekenen met procentuele verschillen.

Slide 1 - Slide

Wat doen we? 

- Herhaling van de stof vorige paragraaf.
- Lezen van 18,19,20  (t/m waardes)
- Testje met vragen van docent
- Maken van opgaven (uitleg procentrekenen)

Slide 2 - Slide

Noem 2 vrije goederen:

Slide 3 - Open question

Schaars in de economie betekent
A
dat het een product is welke niet te koop is
B
dat het vrij te krijgen is voor iedereen
C
D dat er weinig van is
D
dat er middelen zijn opgeofferd om het product te maken

Slide 4 - Quiz

Het kopen van de wekelijkse boodschappen is een voorbeeld van een ...
A
vaste last
B
dagelijkse uitgave
C
incidentele uitgave

Slide 5 - Quiz

In welk rijtje staan alleen vaste lasten?
A
abonnementen – boodschappen – huur
B
contributie voetbal – gas en elektra – huur
C
hypotheek – cadeautjes – nieuwe wasmachine
D
hypotheek - huur - benzine

Slide 6 - Quiz

1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?
Doelen:
  • Je kunt de functies van geld noemen.
  • Je kunt het ontstaan van geld beschrijven.
  • Je kunt de verschillende waardes van geld uitleggen. 
  • Je kunt de randvoorwaarden van het geldsysteem beschrijven.

Slide 7 - Slide

Opdracht
  • Lezen bladzijde 18 tm 20 (vragen hoef je niet te maken)
  • Na het lezen van deze bladzijden krijg je aan aantal vragen over deze theorie. 
timer
8:00

Slide 8 - Slide

Wat is een voorbeeld van directe ruil?
A
Fruit ruilen tegen groente
B
Kleding verkopen op de markt
C
een auto kopen
D
Kleding verkopen op marktplaats

Slide 9 - Quiz

Wat is geen functie van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 10 - Quiz

Giraal geld zijn/is
A
munten
B
bankbiljetten
C
geld op je betaalrekening
D
chartaal geld

Slide 11 - Quiz

Met fiduciair geld wordt bedoeld...
A
dat het geen vals geld is
B
het vertrouwen dat iedereen de waarde accepteert
C
het vertrouwen dat iedereen betaalt
D
dat je hoopt dat het betalen goed gaat

Slide 12 - Quiz

De gebruikswaarde van geld is
A
de intrinsieke waarde
B
de extrinsieke waarde

Slide 13 - Quiz

Welke technische vereisten moet een ruilmiddel aan voldoen?

Slide 14 - Open question

Wat zijn mensen kwijt als ze hun vertrouwen kwijt zijn in geld?
A
Difuctie
B
Fudicie
C
Fiducie
D
Difactie

Slide 15 - Quiz

Maken opdrachten
- Samen maken: opgave 40
- 30 t/m 34
- Rekenopgaven 2, 7 en 8 (blz. 36/37)
- Laten aftekenen de volgende keer.

Slide 16 - Slide