Leesvaardigheid klas 2

Leesvaardigheid klas 2
Tips leesvaardigheid
Oefenen met leesvaardigheid

1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid klas 2
Tips leesvaardigheid
Oefenen met leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Tips voor leesvaardigheid
Het meest belangrijke:
veel teksten lezen en 
regelmatig oefenen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Tijdens het lezen:
  • Je kunt de tekst vervolgens op verschillende manieren lezen:
  • Eerst ga je de tekst skimmen, dat is de tekst snel lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat. Je bekijkt de opvallende stukjes en per alinea de eerste en laatste zin.
  • Daarna ga je de tekst scannen, waarbij je op zoek gaat naar specifieke informatie.
  • Tot slot ga je de tekst intensief lezen, waarbij je de tekst helemaal gaat lezen.

Slide 6 - Slide

Het beantwoorden van de vragen:
Als bij vragen regelnummers/ alinea's worden gegeven, 
is het handig als je de hele alinea daar omheen leest,  
want soms weet je pas wat het juiste antwoord is, 
als je de hele context kent.

Slide 7 - Slide

Tekstbegrip
  • Begrijp je een zin helemaal niet, ga dan op zoek naar het werkwoord (let op, soms is er een hulpwerkwoord met een voltooid deelwoord aan het einde)
  • Ga dan op zoek naar het onderwerp (wie/wat doet dit). Dan heb je al de kern van de zin. 

Slide 8 - Slide

Tot slot!
Probeer bij elke vraag het juiste stuk tekst te vinden waar je het antwoord kunt vinden. Hierdoor lees je dus sommige stukjes meerdere keren. Wanneer je het antwoord echt niet kunt vinden, ga je naar de volgende vraag en kun je er later op terugkomen. Misschien heb je dan het antwoord al op een andere plek zien staan!


Slide 9 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Er volgen een paar kleine tekstjes.
  • Je leest de tekst en probeert dit te doen met de tips die je net hebt gekregen.
  •  Je beantwoordt de vragen.

Slide 10 - Slide

Titel/plaatjes
Waar denk jij dat de tekst over gaat?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

De tekst gaat over......

Slide 13 - Open question

Lezen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Vragen
Geef antwoord op de vragen die bij de tekst horen.

Slide 16 - Slide

Carolina
A. Woont met haar ouders op een boot.
B. Vaart in de vakanties met haar ouders mee.
C. Is in de vakantie in een internaat.
D.  Is vaak zeeziek door de boot van haar ouders.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Carolina...
A
woont met haar ouders op een boot
B
vaart in de vakanties met haar ouders mee
C
is in de vakantie in een internaat
D
is vaak zeeziek door de boot van haar ouders

Slide 19 - Quiz

Welk dier vindt ze leuk?
A. Muizen
B. Muizen en ratten.
C. Ratten
D. ze heeft een hekel aan allebei.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Welk dier vindt ze leuk?
A
Muizen
B
Muizen en ratten
C
Ratten
D
ze heeft een hekel aan allebei

Slide 22 - Quiz

Waar is Carolina nu?
A. Duisburg
B. Basel
C. staat niet duidelijk in de tekst

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Waar is Carolina nu?
A
Duisburg
B
Basel
C
staat niet duidelijk in de tekst

Slide 25 - Quiz

Der Urlaub

Jan hat im Februar eine Reise gemacht: Er ist in die Alpen gefahren, in ein kleines Dorf in Österreich. Er hat in einem hübschen Hotel ein Einzelzimmer bekommen.
Das Essen im Hotel hat ihm sehr gut geschmeckt. Jeden Morgen ist Jan zum Skikurs gegangen. Der Skilehrer, Herr Winter, hat gesagt: "Jan ist der beste von meinen Schülern!" Jan hat sich sehr gefreut. Am letzten Abend hat die ganze Gruppe Abschied gefeiert. Sie haben viel Wein getrunken. Dann hat Jan gesagt: "Ich habe eine Idee! Wir wollen in der Dunkelheit Ski laufen!" Alle haben geantwortet: "Das ist eine tolle Idee!"

Sie sind in der Dunkelheit Ski gelaufen. Jan hat sich das Bein gebrochen. Armer Jan!

Slide 26 - Slide

Wanneer was Jan op vakantie?
Text
A
in de zomer
B
in de herfst
C
in de lente
D
in de winter

Slide 27 - Quiz

Was het hotel goed of slecht?
Text
A
goed
B
slecht

Slide 28 - Quiz

Wat heeft Jan op vakantie geleerd?
Text
A
snowboarden
B
schaatsen
C
skiën
D
Oostenrijks

Slide 29 - Quiz

Wat hebben ze op de laatste vakantiedag gedronken?
Text
A
niets
B
bier
C
wijn
D
borrel

Slide 30 - Quiz

Wat is er aan het einde met Jan gebeurt?
Text
A
hij heeft de trein gemist
B
hij heeft teveel bier gedronken
C
hij heeft het hotel niet meer gevonden
D
hij heeft zijn been gebroken

Slide 31 - Quiz