Le classicisme

Le classicisme
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransSecundair onderwijs

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Le classicisme

Slide 1 - Slide

Waar denk je aan bij het classicisme?
(mensbeeld, maatschappij, religie, ...)
Antwoord in steekwoorden!

Slide 2 - Mind map

Le Classicisme algemeen
Het classicisme volgt op de renaissance en kent zijn oorsprong in Frankrijk in de 17e E = Le Grand Siècle, de Gouden Eeuw van Frankrijk. 
Koning Louis XIV had de leiding van Frankrijk -> grote politieke en culturele invloed in heel Europa!
Literair was het de periode van de grote, "klassieke"schrijvers van Frankijk, zoals Molière, Racine en La Fontaine.

Slide 3 - Slide

La monarchie absolue
Louis XIV (1638-1715): komt jong aan de macht en trekt zich meer macht naar zich toe -> afschaffing parlement -> Frankrijk wordt een absolute monarchie! "L'état, c'est moi!"
(Tegenstanders, zonder enige vorm van proces -> gevangenis!)
Hij wil daarnaast zijn macht binnen Europa vergroten door oorlogen te voeren tegen zijn buurlanden, waaronder Nederland -> uitputting Franse schatkist -> gewone volk leeft in armoede + betaalt hoge belastingen om regime te financieren.

Slide 4 - Slide

Wat weet je al over Koning Louis XIV?
Antwoord in steekwoorden!

Slide 5 - Open question

Le Roi-Soleil I
1. Liefhebber van kunst (dans), literatuur -> vergroten van de uitstraling van zijn koningschap.
2. Zijn bijnaam " Le Roi-Soleil" (Zonnekoning) -> vertolkte in zijn favoriete stuk "Ballet de la nuit" zelf de hoofdrol vertolkte als middelpunt van het heelal, de nacht verjagend met zijn stralen, letterlijk het middelpunt van de wereld en Gods vertegenwoordiger op aarde.
3. Hij neemt met zijn hofhouding intrek in het paleis van Versailles in 1682 -> strenge regels o.a. symmetrie - tuinen, strikte etiquette en hiërarchie - hofhouding.
4. Als liefhebber van kunst en literatuur, zijn de belangrijkste auteurs van zijn tijd in zijn dienst en werken ze aan zijn hof.(censuur!)
5. Hij maakt een einde aan de godsdienstvrijheid van de protestanten door het katholicisme tot staatsgodsdienst te maken.
6. Hij besluit dat ieder kind tot 14 jaar naar school moet. (tegengaan verspreiding protestants denken!)
7. Hij richt de Académie Française op om de Franse taal te zuiveren. (weg met alle varianten en dialecten, één duidelijk omschreven taal!)Zodoende kan de Franse literatuur bloeien, alsook zijn eer en glorie. Wanneer iedereen dezelfde taal spreekt, kan hij ook meer macht uitoefenen op zijn onderdanen.

Slide 6 - Slide

Le Roi-Soleil II
4. De belangrijkste auteurs zijn in zijn dienst en werken ze aan zijn hof. (censuur!)
5. Eindigt godsdienstvrijheid van de protestanten -> maakt het katholicisme tot staatsgodsdienst. 
6. Ieder kind moet tot 14 jaar naar school -> tegengaan verspreiding protestants denken.
7. Richt de Académie Française ter zuivering van de Franse taal. (weg met varianten en dialecten, één duidelijk omschreven taal!) -> bloei van de Franse literatuur, alsook van zijn eer en glorie. Wanneer iedereen dezelfde taal spreekt, kan hij ook meer macht uitoefenen op zijn onderdanen.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

L'influence de l'antiquité 
classicisme = klassieke oudheid als inspiratie, ditmaal verweven de hedendaagse cultuur.
Het verschil t.o.v. la renaissance?
1. La Fontaine herschrijft fabels van Griekse auteur Aesopus, kritiek op het bewind van Louis XIV erin verstoppend.
2. Classicistische toneelschrijvers volgen de voorschriften van de Griekse filosoof Aristotoles:
Bienséance (fatsoen) - catharsis (zuiverende werking) - règle des trois unités (één plek, één etmaal, één verhaallijn). Literatuur = op vermakende wijze een les bijbrengen: plaire & instruire.

Slide 10 - Slide

Le classicisme - literaire genres algemeen
Het belangrijkste literaire genre in de 17e E is het drama
Hierbinnen is een scheiding tussen komedies (blijspelen) en tragedies (treurspelen).
Daarnaast is er de fabel, het literaire middel om verboden kritiek op de macht in te verpakken.

Slide 11 - Slide

Drama: La comédie 
Heeft als doel mensen te amuseren, aan het lachen te brengen. Kent meestal een goede afloop.
De personnages zijn gewone mensen, sprekend in alledaagse taal
De humor zit in het uitvergroten van karaktereigenschappen en situaties.
Molière (pseudoniem van Jean-Baptiste Poquelin) is de belangrijkste komedieschrijver.
Hij wil zijn toeschouwers niet enkel vermaken maar ook een les meegeven = plaire et instruire.
Hij drijft de spot met alles wat ingaat tegen het gezond verstand, in zijn personnages zijn de zwakheden van de mens extreem uitvergroot.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

La comédie: Le malade imaginaire de Molière
Voor het eerst opgevoerd in 1673, gaat over de hypochonder Argan,wiens leven draait om ziektes waaraan hij denkt te lijden. 
Dit stuk neemt niet enkel Argan op de hak maar ook de doktoren die aan hem goed geld verdienen. 
(Leuk?) weetje: Molière, die zelf de rol van Argan vertolkte, kreeg een toeval op het toneel en overleed aldaar. (Hij regisseerde zijn eigen stukken en speekde er zelf ook in mee!)

Slide 14 - Slide

La comédie: Le malade imaginaire de Molière
Grandes Lignes Littérature
Le Classicisme - La comédie  "Le malade imaginaire" de Molière - p. 36 + 37 + 38

Slide 15 - Slide

Drama: La tragédie
= het meest nobele genre tijdens het classicisme. Beroemdste tragedieschrijver = Jean Racine.
Hooggeplaatste personen (vaak gebaseerd op personen uit de oudheid) -> onoplosbare psychologische of morele conflicten ->  een onomkeerbaar noodlot.
Strikte vormregels (van Aristotoles!):
1. bienséance (geen bloedvergieten, geen schokkende gebeurtenissen rechtstreeks)
2. catharsis (zuiverende werking op toeschouwer, geschokt, maar leert ervan -> beter mens!)
3. règles des trois unités (éen plek, één etmaal, één verhaallijn).

Slide 16 - Slide

La tragédie: "Phèdre" de Racine
Jean Racine (1639-1699) = beroemdste tragedieschrijver, lid van de Académie Française, een belangrijke positie aan het hof bekledend. 
De Bijbel en de klassieke toneelstukken -> belangrijkste inspiratiebronnen voor zijn toneelstukken. 
Conflict tussen liefde en familie-eer staan centraal bij zijn personnages.
Phèdre: het hoofdpersonnage Phèdre, een Griekse koningin, wordt verliefd op haar stiefzoon...

Slide 17 - Slide

Les fables
De fabel = hét litteraire middel -> (niet toegestane!) kritiek / commentaar op de koning + regime.
In de klassieke oudheid -> Griekse dichter Aesopus (620-560 V.C.)  -> dierenverhalen om menselijk gedrag op symbolische wijze aan de kaak te stellen. 
Jean de La Fontaine (1621-1695) - veel succes met dierenfabels -> tot adelstand verheven, werkt echter niet aan het hod van de koning! Komt via zijn beschermheer, Fouquet (minister van Financiën, in conflict met koning!) in contact met intriges en machtsspelletjes in hogere kringen -> verwerkt in fabels mét maatschappijkritiek -> plaire et instruire -> vermaak + spiegel!

Slide 18 - Slide

Les fables: "Le loup et l'agneau" de de La Fontaine
Grandes Lignes Littérature
Le Classicisme - Les fables "Le loup et l'agneau" de de La Fontaine - p. 43 + 44 + 45

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Wat weet je er nog van?
Enkele vragen ...

Slide 21 - Slide

Welke regel hoort NIET bij het Classicisme? (Bij het klassieke toneel)
A
Eenheid van tijd, plaats en handeling
B
La Bienséance: geen bloed en geen grof taalgebruik
C
Het moet een intrige uit de Klassieke oudheid hebben
D
Het moet gaan over gewone mensen, boeren, zeelui, etc

Slide 22 - Quiz

Wat is NIET kenmerkend voor een fabel?
A
Er zit altijd een moraal in het verhaal
B
Er zit altijd een vos in, zoals maître Renard
C
De hoofdpersonen zijn dieren
D
Er wordt verholen kritiek gegeven op de maatschappij

Slide 23 - Quiz

De komedies van Molière zijn niet alleen bedoeld om te vermaken. Wat doen ze nog meer?
A
ze corrigeren slechte karaktereigenschappen
B
ze corrigeren taalfouten
C
ze zorgen voor heropvoeding van de jeugd
D
ze zorgen voor uitleg over opvoeding

Slide 24 - Quiz

Wat scheef Molière vooral?
A
Komedies
B
Tragedies
C
Fabels

Slide 25 - Quiz

Quel roi était le mécène de Molière?
A
Louis XIII
B
Napoléon Bonaparte
C
Louis XIV
D
Louis XV

Slide 26 - Quiz

Quel est le vrai nom de Molière?
A
Pierre Corneille
B
Jean-Baptiste Poquelin
C
François-René de Chateaubriand
D
Victor Hugo

Slide 27 - Quiz

Jean de la Fontaine a vécu au
A
16e siècle
B
17e siècle
C
19e siècle

Slide 28 - Quiz

Welke klassieke schrijver was een voorbeeld voor Jean de la fontain?
A
Phaedrus
B
L’eunuque
C
Aesopus
D
La cigale

Slide 29 - Quiz

Les Fables de La Fontaine sont.....
A
réalistes
B
poétiques

Slide 30 - Quiz

Waarom schreef Jean de la Fontaine fabels?
A
Om politieke en maatschappelijke kritiek te kunnen uiten
B
Omdat hij van dieren hield
C
Omdat hij dieren beter vond dan mensen
D
Omdat hij alleen voor kinderen schreef

Slide 31 - Quiz