vergelijking, metafoor, metoniem, hyperbool, understatement, litotes en eufemisme

Beeldspraak
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Beeldspraak

Slide 1 - Slide

lesopzet en lesdoelen:
* je weet wat beeldspraak is, en wat het nut is.....
* je weet wat een vergelijking is, je kunt voorbeelden herkennen/noemen
* je weet wat een metafoor is, je kunt voorbeelden herkennen/noemen
* je weet wat een personificatie is, je kunt voorbeelden herkennen/ noemen

Slide 2 - Slide

Vergelijking
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object
(mens, dier of ding) vergeleken met een beeld.
Ze staan dus beide in een zin.      (object en beeld)

Hij                                    is zo bleek als een lijk.
werkelijkheid                            beeld
object

Slide 3 - Slide


Dat meisje
is zo onschuldig als    een lammetje

werkelijkheid                                               beeld

Slide 4 - Slide

Metafoor  
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.                                    

Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
                             beeld

De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Metafoor
Dat schaap is er alweer ingetrapt.

Een reus van een kerel.

De overheid gaat snoeien in de uitgaven.  (verminderen)

Het regent klachten bij de zorginstelling.

Slide 7 - Slide

Metafoor
Het object/ de werkelijkheid wordt helemaal vervangen door het beeld. Het is er nog wel, maar wordt niet genoemd. Je moet het figuurlijk zien.

Het schip der woestijn (kameel)
Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)
Zij is een spin in het web  (zij heeft veel contacten)

Slide 8 - Slide

Hoge bomen vangen veel wind

Slide 9 - Slide

Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.

Hoge bomen vangen veel wind. 
Het gevaar loerde op elke straathoek.  
De toekomst lacht je toe.

Slide 10 - Slide

Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon, je kent menselijke eigenschappen toe aan een ' dood'  ding.  Bijvoorbeeld:

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Schreeuwende kleuren
Papier is geduldig

Zuchtend en kreunend kwam mijn auto tot stilstand

Slide 11 - Slide

Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis. Een beeld.
- Er is sprake van een overeenkomst tussen object en het beeld
- Goede beeldspraak maakt een (gesproken)tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Hij is zo sterk als een beer.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 14 - Quiz

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 15 - Quiz

De wind huilt...
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 16 - Quiz

de samenleving is ziek
A
is een metafoor
B
is een vergelijking
C
is een personificatie

Slide 17 - Quiz

Het opvangkamp bood de vluchtelingen een veilige haven.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 18 - Quiz

Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 19 - Quiz

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 20 - Quiz

Het schip van de woestijn sjokte in een rustig tempo door het rulle zand naar de oase.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 21 - Quiz

De zon lachte hem stralend toe.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 22 - Quiz

De minister-president staat aan het roer van de regering.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 23 - Quiz

Evaluatie

Slide 24 - Slide

Wat is het verschil tussen een metafoor en personificatie?

Slide 25 - Open question

Wat vind je nog lastig?

Slide 26 - Open question

Planning komende weken:
Woordenschat H3 maken: opdracht 3 en 5 uitleg in de online-les
. Je hoort van mij of je beide opdrachten moet maken.

Formuleren H3 maken: opdracht 2 uitleg  via LessonUp. 

Inleveren uiterlijk maandag via magister opdrachten.


Slide 27 - Slide

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 28 - Quiz

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
D
-

Slide 29 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak herken je? De samenleving is ziek.
A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie

Slide 30 - Quiz

'Zij zingt als een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie

Slide 31 - Quiz

'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
hyperbool
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 32 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak? Mijn ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven voor mij.
A
personificatie
B
vergelijking
C
metafoor
D
-

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Video