Oefentoets voor TW4

Oefentoets 2025
1 / 41
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefentoets 2025

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Sjoerd (I) en Mees (II) krijgen een reageerbuis met een groene troebele vloeistof.
Sjoerd (I) zegt: 'Het is een zuivere stof want ik zie maar één stof.'
Mees (II) zegt: 'Het is ’n mengsel want ’n zuivere stof heeft geen kleur.'
Wie heeft gelijk?
A
Sjoerd (I)
B
Mees (II)
C
Sjoerd en Mees
D
Niemand

Slide 2 - Quiz

Zorg dat je goed weet welke mengsels er zijn, zie daarvoor de kenniskaart "
soorten mengsels" achterin je boek
Maak de volgende zin kloppend:
vers geperst sinasappelsap is helder/troebel (1) en een oplossing/suspensie (2)

A
helder (1) oplossing (2)
B
helder (1) suspensie (2)
C
troebel (1) oplossing (2)
D
troebel (1) suspensie (2)

Slide 3 - Quiz

Zorg dat je goed weet welke mengsels er zijn, zie daarvoor de kenniskaart "
soorten mengsels" achterin je boek
Welke soort stof kan met een vloeistof een suspensie vormen?

A
een vaste stof
B
een vloeistof
C
een gas
D
zowel A, B en C zijn juist

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Bepaal de dichtheid van een houten blokje met een massa van 0,1 kilogram
en een volume van 20 cm3

A
0,005 g/cm3
B
200 g/cm3
C
5 g/cm3
D
0,2 g/cm3

Slide 5 - Quiz

Dichtheid is massa delen door Volume.

Bij de antwoorden staat de dichtheid in g/cm3
Dus je moet ervoor zoregn dat je massa in gram is en je volume in cm3.

De dichtheid van onregelmatige voorwerpen wordt o.a. bepaald door
het volume te bepalen met de onderdompel methode.
De massa van de steen (zie het plaatje rechts) is 102 gram. Bereken de dichtheid van deze steen.
A
0,089 g/cm3
B
4,25 g/cm3
C
0,24 g/cm3
D
11,33 g/cm3

Slide 6 - Quiz

Met steen is 24 ml
Zonder steen 15 ml

24 - 15 = 9 mL = 9 cm3

Dichtheid is massa/volume = 102 / 9 = 11,33 g/cm3

Kijk naar de eenheid van de dichtheid om te zien hoe je het moet omrekenen.
Het pictogram hiernaast betekent?
A
giftig
B
corrosief
C
ontvlambaar
D
explosief

Slide 7 - Quiz

zorg dat je de betekenis van alles pictogrammen goed weet !!

Welke scheidingsmethode vindt hier plaats
A
Extraheren
B
Filtreren
C
Destilleren
D
Adsorptie

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke stof heb je aangetoond bij de verbranding van steenkool wanneer het witte kopersulfaat in de gaswasfles na afloop blauw gekleurd is?
A
Koolstofmono-oxide
B
Koolstofdioxide
C
Zwaveldioxide
D
Water

Slide 9 - Quiz

Leer de reagentia goed en welke kleur ze krijgen, welke stof heb je dan aangetoond ?
Stofeigenschappen zijn kenmerken waaraan je een stof kunt herkennen.
Welke van de onderstaande antwoorden bevat alleen maar stofeigenschappen.

A
fase bij kamertemperatuur, dichtheid, geur
B
smeltpunt, volume, kookpunt
C
kleur, dichtheid, stoltpunt
D
kleur, massa, vorm

Slide 10 - Quiz

Volume, massa en vorm zijn geen stofeigenschappen. De andere in deze vraag wel.

Uit de modelvoorstelling van een stof (zie afbeelding rechts) kun je de volgende twee gegevens over de stof halen:

A
het is een mengsel bestaande uit een niet-ontleedbare stof
B
het is een mengsel bestaande uit een ontleedbare stof
C
het is een zuivere stof en deze is niet-ontleedbaar
D
het is een zuivere stof en deze is ontleedbaar

Slide 11 - Quiz

ik zie 1 soort moleculen dus het is een zuivere stof

Elk molecuul bestaat uit 1 groen en 1 wit atoom = meerdere atoomsoorten = een verbinding, en verbindingen kan je ontleden dus het is een ontleedbare stof.
Bij welke van de onderstaande processen treedt een chemische reactie op?
A
het smelten van een ijsblokje
B
het doorknippen van een stukje aluminiumlint
C
het oplossen van een beetje zout in water
D
het roosteren van je boterham

Slide 12 - Quiz

Bij een chemische reactie verdwijnen de beginstoffen en ontstaan er nieuwe producten. Je kunt niet meer terug naar het originele product.

Fase overgangen zijn geen chemische reacties

Wat is het belangrijkste verschil tussen hydrofobe en hydrofiele stoffen?


A
Hydrofobe stoffen lossen goed op in water, hydrofiele stoffen niet.
B
Hydrofiele stoffen trekken watermoleculen aan, hydrofobe stoffen stoten water af.
C
Hydrofobe stoffen hebben altijd een geur, hydrofiele stoffen zijn geurloos.
D
Hydrofiele stoffen zijn altijd vaste stoffen, hydrofobe stoffen altijd vloeibaar.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

In het figuur hiernaast zijn twee branders afgebeeld.
Welke brander zal branden met een gele vlam?
En van welke brander zal de vlam de meeste warmte afgeven?
A
gele vlam 1 & meeste warmte 1
B
gele vlam 1 & meeste warmte 2
C
gele vlam 2 & meeste warmt 1
D
gele vlam 2 & meeste warmte 2

Slide 14 - Quiz

Zorg dat je de werkking van je brander goed weet. Hoe zet je hem goed aan en uit, wat is de volgorde van de handelingen.
Een suspensie is een bepaald soort mengsel. Een suspensie is ...
A
Helder en altijd gekleurd
B
Helder en soms gekleurd
C
Troebel en altijd gekleurd
D
Troebel en soms gekleurd

Slide 15 - Quiz

zie kenniskaart 2 achterin je boek
Het diagram is een .... .
A
smeltdiagram van mengsel
B
stoldiagram van een mengsel
C
smeltdiagram van een zuivere stof
D
stoldiagram van een zuivere stof

Slide 16 - Quiz

Zuivere stof heeft een smelt/kookpunt
Een mengsle heeft een trajekt.

Hier is sprake van een punt dus een zuivere stof. De temperatuur was eerst hoog en neem af dus stollen.

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 17 - Quiz

Leer de fasedriehoek goed!

In de figuur zie je een modelvoorstelling van een stof die van de ene fase overgaat in de andere fase.

Om welke faseverandering kan het gaan in dit model?
A
rijpen
B
verdampen
C
stollen
D
smelten

Slide 18 - Quiz

zorg dat je de modelvoorstelling van een stof goed begrijpt
Het atoom fosfor is opgebouwd uit:

(Gebruik een periodiek systeem)
A
31 neutronen en 15 protonen
B
16 neutronen en 15 protonen
C
15 neutronen en 31 protonen
D
15 neutronen en 16 protonen

Slide 19 - Quiz

Zoek fosfor op in je periodiek systeem.

Hij staat op plek 15 dus hij heeft 15 protonen en 15 elektronen. Het massagetal bovenin is het aantal protonen + neutronen. Dus 31 - 15 = 16 neutronen
De elementen van groep 2 in het periodiek systeem heten de
A
Edelgassen
B
Halogenen
C
Alkalimetalen
D
Aardalkalimetalen

Slide 20 - Quiz

zorg dat je de namen van groep 1 (C),2 (D), 17 (B) en 18 (A) uit je hoofd weet
Gegeven zijn de volgende 3 atoomkernen I, II, III (zie de figuur hiernaast). Bij elk atoomkern is aangegeven uit hoeveel neutronen (n) en protonen (p) de kern bestaat.
Welke van deze drie kernen hebben hetzelfde atoomnummer?
A
I en II
B
I en III
C
II en III
D
geen enkele

Slide 21 - Quiz

Protonen (p) = atoomnummer
massagetal is Protonen + Neutronen
Een atoom van het element X wordt als volgt weergegeven (zie figuur).
X bestaat uit:




A
32 protonen 12 neutronen
B
12 protonen 32 neutronen
C
12 protonen 20 neutronen
D
12 neutronen 20 protonen

Slide 22 - Quiz

het onderste getal links naast het element is het atoomnummer en dus het aantal protonen.
het getal linksboven is het massagetal en is het aantal protonen en neutronen samen. Dus 32 (p + n). Aantal n = 32-12 = 20 neutronen
Welke van de onderstaande atomen heeft dezelfde stofeigenschappen als
zwavel?
A
seleen
B
jood
C
chloor
D
koolstof

Slide 23 - Quiz

zwavel (s) staat op plek 16 in het periodiek syseem, de stoffen die in dezelfde groep zitten als zwavel dus zuurstof en seleen telluur hebben dezelfde eigenschappen als Zwavel.

Gebruik de tabel hiernaast.

In welke fase bevinden de stoffen A en B zich bij 253 graden Kelvin?
A
Stof A is vloeibaar en stof B is vloeibaar.
B
Stof A is vast en stof B is vast.
C
Stof A is vloeibaar en stof B is vast.
D
Stof A is vast en stof B is vloeibaar.

Slide 24 - Quiz

reken 253 graden kelvin om naar graden celcius. Dat is 253 - 273 = -20 graden C

Stof A zit bij -20 tussen smelt- en kookpunt is dus hij is vloeibaar.

Stof B zit bij -20 tussen smelt- en kookpunt is dus hij is vloeibaar.

Twee moleculen suiker (zie de afbeelding hiernaast) bestaan uit:
A
3 atoomsoorten en 24 atomen
B
6 atoomsoorten en 24 atomen
C
3 atoomsoorten en 48 atomen
D
6 atoomsoorten en 48 atomen

Slide 25 - Quiz

Suiker is een verbinding want het bestaat uit verschillende atoomsoorten. 
6 x C
12 x H
6 x O

Dus 3 soorten en in totaal 24 atomen in 1 molecuul. In de vraag staat 2 moleculen dus de atomen  x2 =. 24 x 2 = 48
Wat is de molecuulmassa van methaan?
A
16,043 u
B
49,048 u
C
10,043 u
D
33,048 u

Slide 26 - Quiz

Zorg dat je de namen van de volgende stoffen weet (zie hoofdstuk 2.3)

NH3 ammoniak
C2H6O Alcohol
H2SO4 zwavelzuur
CH4 Methaan
CO2 Koolstofdioxide
SO2 Zwavelzuur

Zoek de atomen van CH4 op in je periodiek systeem:

Tel bij elkaar op: 

Hier moet de molecuulmassa van Methaan berekenen:
1xC = 12,01
4xH = 4x1,008
Dat is samen 16,043 u
De volgende reactievergelijking maak je kloppend door achtereenvolgens de volgende coëfficiënten in te vullen:
....XeO3 + .... XeF6 ---> .....XeOF4
A
1,1,2
B
1,2,3
C
1,2,2
D
1,3,2

Slide 27 - Quiz

Kloppend maken reactievergelijkingen moet je kunnen
Deze uitspraak over dit molecuul klopt:
A
Dit molecuul is niet ontleedbaar
B
Dit molecuul is een mengsel
C
Dit molecuul bestaat uit 3 atoomsoorten en 22 atomeen
D
Dit moelcuul bestaat uit 4 atoomsoorten en 24 atomen

Slide 28 - Quiz

Het is een zuivere stof ik zie maar 1 molecuul.= getekend dus geen mengsel.

Hij bestaat uit verschillende atoomsoorten (de gekleurde bolletjes) dus is hij ontleedbaar.

Vier verschillende gekleurde bolletjes = 4 atoomsoorten en aantal bolletjes is 24 dus 24 atomen
Van wie is dit atoommodel?
A
Bohr
B
Thomson
C
Rutherford
D
Dalton

Slide 29 - Quiz

Atoommodellen uit je hoofd leren
Protonen zijn bouwstenen van een atoom. Waar zitten ze? En wat is de lading van een proton?
A
In de kern, negatieve lading
B
in de kern, positieve lading
C
in de elektronenwolk, negatieve lading
D
in de kern, geen lading

Slide 30 - Quiz

Protonen zitten samen met de neutronen in de kern. Protonen zijn +, neutronen zijn neutraal, de elektronen zitten in een wolk om de kern heen en zijn - geladen
Destilleren berust
op het principe...
A
verschil in deeltjesgrootte
B
verschil in dichtheid
C
verschil in kookpunt
D
verschil in aanhechtingsvermogen

Slide 31 - Quiz

Leer kenniskaart 3 achterin je boek, de scheikdingmethoden met de juiste princioes
Het volgende koolwaterstof
molecuul is
A
Verzadigd, onvertakt
B
Verzadigd, vertakt
C
Onverzadigd, onvertakt
D
Onverzadigd, vertakt

Slide 32 - Quiz

Alkanen zijn verzadig
Alkenen zijn overzadigd

Heeft het een methyl, ethyl of propyl groep er aan zitten dan is het vertakt. Ander is het onvertakt.
Wat is de juiste naam van:

A
Distikstoftrizuurstof
B
Dineontrioxide
C
Dineontrizuurstof
D
Distikstoftrioxide

Slide 33 - Quiz

zorgt dat je naamgeving goed weet van de moleculaire stoffen. 
Wat is de juiste molecuulformule van distikstofpentaoxide?
A
NO4
B
N2O4
C
N2O5
D
N3O5

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een correcte reactievergelijking voor de onvolledige verbranding van
Methaan?
A
B
C
D

Slide 35 - Quiz

Onvolledig wil zeggen te weinig zuurstof. Bij de verbranding van C ontstaat dan C of CO (GEEN CO2).

Het enige juiste antwoord is D.

C2H6O is alcohol/ethanol
Wanneer het in de zomer droog en warm is, kunnen bosbranden ontstaan. Blusvliegtuigen storten water neer op de brand. Welke voorwaarde voor verbranding wordt hier weggenomen?

A
Ontbrandings-temperatuur
B
Zuurstof
C
Brandstof
D
Temperatuur

Slide 36 - Quiz

Door het water koelen de bomen af en haalt het hout zijn ontbrandingstemperatuur niet meer.
Sake heeft een soda oplossing met een pH van 10,0. Hij neemt 1 mL van deze oplossing en voegt daar 90 mL water aan toe. Wat kan je zeggen over deze ontstane oplossing?
A
De oplossing heeft een pH < 7,0
B
De oplossing heeft een pH tussen de 7,0 en 10,0
C
De oplossing heeft een pH > 10,0
D
Er verandert niks aan de pH waarde.

Slide 37 - Quiz

pH van 10 is bsisch. wanneer je er nog meer water bij doet verdun je de oplossing naar neutraal pH 7 toe.
Dus de pH ligt tussen de 7 en 10 in.
Nonadecaan is een alkaan van 19 koolstofatomen.
Hoeveel waterstofatomen heeft dodecaan?
A
19
B
38
C
39
D
40

Slide 38 - Quiz

Een alkaan heeft als formule CnH2n+2
Uit de opgave haal je dat er 19 C atomen zijn = n.
Dus er zijn 19x2 = 38 +2 = 40 H atomen


Geef de juiste naam van deze koolwaterstof
A
3,5,5-trichloor-4-methylhexaan
B
2,2,4-trichloor-3-methylhexaan
C
2,2,4-trichloor-3-ethylhexaan
D
3,5,5-trichloor-4-ethylhexaan

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Deze koolwaterstof is:
A
Verzadigd, vertakt
B
Verzadigd, onvertakt
C
Onverzadigd, vertakt
D
Onverzadigd, onvertakt

Slide 40 - Quiz

er zit een dubbele binding = in dus onverzadigd

Er zit een methyl groep aan vast (= CH3) dus hij is vertakt.
Bereken het massapercentage zuurstof in water (H2O)
A
1,12 %
B
8,93 %
C
11,19%
D
88,91 %

Slide 41 - Quiz

Water is H2O

Molecuulmassa van water is:
2xH= 2x1,008
1x O = 1 x 16,00 
----------------------+
H2O = 18,016

Massa % O in H2O = 
Massa O / massa totaal x 100%= 

16,00/ 18,016 x100% = 88,91 %