++2HV Toets H5 par 3 en 4

 2HV Toets H5 par 3 en 4
1 / 42
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 2HV Toets H5 par 3 en 4

Slide 1 - Slide

Veel fabrikanten waren voor het economisch liberalisme. Waarom?

A
De overheid maakte zo weinig mogelijk wetten en gaf de ondernemers vrijheid. Dat stond de fabrikanten wel aan.
B
De overheid maakte alleen wetten die in het voordeel waren van de ondernemers. Dat sprak de fabrikanten wel aan.
C
De overheid maakte alleen wetten om de arbeiders te beschermen, dat vonden de fabrikanten ook belangrijk.
D
De overheid maakte wetten die zowel voor de arbeiders als de ondernemers voordelig waren. Dat was ook in het voordeel van de fabrikanten.

Slide 2 - Quiz

Wat is socialisme?
A
streven naar een samenleving met zoveel mogelijk vrijheid
B
streven naar een maatschappij zonder bestuur
C
streven naar een samenleving waarin mensen een bestuur kiezen
D
streven naar een samenleving met zoveel mogelijk gelijkheid

Slide 3 - Quiz

Wat hoort bij socialisme?
A
Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
B
Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
C
Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
D
Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid

Slide 4 - Quiz

Wie was (en is) de bedenker van het socialisme?
A
Domela Nieuwenhuis
B
James Watt
C
George Stephenson
D
Karl Marx

Slide 5 - Quiz

7. Welke Nederlandse politicus past bij de volgende omschrijving?
‘Nadat op veel plaatsen in Europa politieke onrust was uitgebroken, kreeg deze liberale leider opdracht een nieuwe grondwet te schrijven. Hij en zijn politieke geestverwanten hadden in de tweede helft van de 19e eeuw de meeste invloed in het parlement.’ 1p

Slide 6 - Open question

10 . Maak de juiste combinaties 2p
kapitalist
liberaal
sociaal democraat
vakbondslid
Arbeiders moeten invloed krijgen in het parlement.
De overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met handel en industrie.
Met stakingen kunnen we fabriekseigenaren dwingen betere lonen te betalen.
Mijn bedrijf moet in de eerste plaats zo veel mogelijk winst maken.

Slide 7 - Drag question

13 Zet de letters van de volgende zinnen in de juiste kolom. 2p
‘Vóór 1848’
‘Na 1848’
De Eerste en Tweede Kamer controleren de ministers.
De koning kan beslissen over belangrijke wetten.
De koning kiest de leden van de Eerste Kamer.
Elke vier jaar kiezen burgers de leden van de Tweede Kamer.
Wetten moeten door het parlement worden goedgekeurd.

Slide 8 - Drag question

Geef een verklaring voor het begrip: Sociale wet?

Slide 9 - Open question

Bestudeer de bron!
Welke mening had de tekenaar over sociale wetten? Is hij voor of tegen? Leg uit waarom je dit vindt.

Slide 10 - Open question

Bestudeer de bron en de vier zinnen (A-D).
Wat wilde de schrijver van deze bron duidelijk maken?

Noteer de letter van de juiste zin.

A
Dat hij omstandigheden van de arbeiders wilde laten zien.
B
Dat hij Een voorstander was van kinderarbeid.
C
Dat hij kerkelijke armenzorg heel belangrijk vond.
D
Dat hij zich inzette voor sociale wetgeving.

Slide 11 - Quiz

Geef de juiste begrippen bij de volgende definities.
a. Hulp geven aan mensen die dat nodig hebben, zonder dat je er zelf aan wilt verdienen.
b. Economisch systeem waarin ondernemers veel winst maken met de productie van goederen, dankzij zo min mogelijk wetten en regels.
c. Het probleem van de armoede en de slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders als gevolg van de industriële revolutie.
d. Met machines grote hoeveelheden van dezelfde producten maken.

Slide 12 - Open question

Hieronder staan vier oorzaken van de industrialisatie en hun gevolgen.
Koppel elke oorzaak aan het juiste gevolg.

Slide 13 - Open question

Gebruik bron 3. Als je deze bron leest, zou je denken dat deze vrouw geen probleem heeft met kinderarbeid.
Geef TWEE redenen waarom deze vrouw niet zou protesteren tegen het aantal werkuren van haar kinderen, óók als ze de werkdagen eigenlijk te lang vond.

Slide 14 - Open question

Gebruik bron 4. De schrijver beschrijft hier de woonomstandigheden van twee verschillende klassen.
Welke twee klassen zijn dat? VERWIJS IN JE ANTWOORD NAAR DE BRON.

Slide 15 - Open question

De industriële revolutie had veel gevolgen voor de gezondheidszorg.
Leg dit uit door:
– TWEE redenen te geven waarom de industriële revolutie leidde tot problemen met de gezondheid, en
– één voorbeeld te geven van een ontdekking die zorgde voor een verbetering van de gezondheidszorg.

Slide 16 - Open question

Hieronder staan vier uitspraken over hoe Nederland nu bestuurd wordt.
Geef per uitspraak aan of dit na 1815 is veranderd (‘verandering’) of hetzelfde is gebleven (‘continuïteit’).
a. Nederland heeft een koning.
b. De Tweede Kamer wordt gekozen door het volk.
c. Er is een grondwet met grondrechten voor iedereen.
d. Ministers maken nieuwe wetten.

Slide 17 - Open question

Tot 1872 bestond er een verbod op vakbonden.
Leg uit:
– waarom de liberalen dit verbod belangrijk vonden, en
– waarom dit verbod eigenlijk niet past bij de idealen van de liberalen.

Slide 18 - Open question

Gebruik bron 5. De gebeurtenissen in bron 5 leidden tot een verandering in de Nederlandse politiek. Leg dat uit.

Slide 19 - Open question

Het Kinderwetje van Van Houten werd ingevoerd door een liberale politicus.
– Noem het jaartal waarin dit gebeurde, en
– leg uit waarom liberalen deze wet wilden invoeren.

Slide 20 - Open question

Hieronder staan drie wetten die de regering rond 1900 invoerde in Nederland.
Welke wet is een voorbeeld van een sociale wet? Leg je antwoord uit.
1. De Ongevallenwet van 1901: iemand die gewond raakte tijdens het werken, kreeg steun van de overheid.
2. De Mijnwet van 1901: deze wet bepaalde dat er meer kolen uit de mijnen van Limburg mochten worden gehaald.
3. De Antistakingswet van 1903, die alle ambtenaren verbood om te staken.

Slide 21 - Open question

Gebruik bron 6. Welke boodschap wil de tekenaar geven?
A
De minister is bang omdat het volk nu algemeen kiesrecht heeft.
B
De minister is lui geworden sinds het volk algemeen kiesrecht heeft gekregen.
C
De minister moet voorkomen dat er algemeen kiesrecht komt.
D
De minister moet stoppen met het negeren van het volk.

Slide 22 - Quiz

Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later.
A. België scheidt zich af van Nederland.
B. De SDAP wordt opgericht.
C. Nederland wordt een koninkrijk, onder koning Willem I.
D. Nederland wordt een parlementaire democratie.
E. Vrouwen in Nederland krijgen stemrecht.

Slide 23 - Open question


 Noem een politiek gevolg van de industriële Revolutie

Slide 24 - Open question


Noem een sociaal gevolg van de industriële revolutie

Slide 25 - Open question


Noem drie factoren die ervoor zorgden dat de industriële Revolutie juist in Engeland kon beginnen. 

Slide 26 - Open question


Verklaar waardoor de bevolking in Engeland in de 18e eeuw begon toe te nemen. 

Slide 27 - Open question

Wat is de liberale oplossing voor de sociale kwestie?

Slide 28 - Open question


b) Wat is de communistische oplossing voor de sociale kwestie? 

Slide 29 - Open question


c) Wat is de socialistische oplossing voor de sociale kwestie? 

Slide 30 - Open question

Verklaar waarom de confessionelen van mening waren dat armenzorg geen overheidstaak was.

Slide 31 - Open question


Tussen historici is veel verschil van mening over de waardering van de Industriële Revolutie. Sommigen vinden dat de arbeiders er van geprofiteerd hebben, anderen juist niet. 

Geef twee argumenten voor de stelling dat arbeiders geprofiteerd hebben van de Industriële Revolutie. 

Slide 32 - Open question


Tussen historici is veel verschil van mening over de waardering van de Industriële Revolutie. Sommigen vinden dat de arbeiders er van geprofiteerd hebben, anderen juist niet. 

B. Geef een argument voor de stelling dat arbeiders niet geprofiteerd hebben van de industriële Revolutie 


Slide 33 - Open question


a. Welke bevolkingsgroepen moeten de twee personen in de tekening voorstellen? 
Leg je antwoord uit.

b. Wat is de boodschap van de tekenaar? 
Bron 1: Spotprent door Albert Hahn, 16-12-1911 

Slide 34 - Open question


a. Bij welke politieke stroming past deze bron?
b. Citeer één zin uit de bron waaraan je dit kunt zien.

Slide 35 - Open question


a. Bij welke politieke stroming past deze bron?
b. Citeer één zin uit de bron waaraan je dit kunt zien.

Slide 36 - Open question


Is deze tekening gemaakt door een liberaal of een socialist? 
Onderbouw je antwoord met 2 beeldelementen
Bron 4: Albert Hahn, de kapitalist wrijft zich in de handen

Slide 37 - Open question


Noem vanuit de bronnen 5, 6 en 7 twee gevolgen op langere termijn van de industriële revolutie.

Slide 38 - Open question

Zet in de goede tijdsvolgorde van boven naar beneden.
De Spinning Jenny zorgde ervoor dat spinnen en weven ongeveer even snel gedaan konden worden. 
Tijdens de late Middeleeuwen begonnen boeren te werken met ijzeren ploegen
Galileo stelde met zijn telescoop vast dat de aarde om de zon draaide
Hunebedbouwers gebruikten vooral gereedschap van steen en gebakken klei
De dolobra was Romeins gereedschap. Het was een soort pikhouweel. De Romeinen gebruikten het ook als strijdbijl.

Slide 39 - Drag question

Waarom wordt de industrialisatie een (industriële) revolutie genoemd?

Omdat de industrialisatie....
A
een gevolg was van de Franse Revolutie.
B
een ingrijpende/belangrijke verandering was.
C
heel snel verliep.
D
met veel geweld plaatsvond.

Slide 40 - Quiz

Wat is GEEN gevolg van industrialisatie?
A
Het landschap veranderde.
B
Er kwam een nieuwe groep in de samenleving: arbeiders
C
Het milieu raakte op grote schaal vervuild.
D
Mensen gingen in dorpen wonen.

Slide 41 - Quiz

Einde Toets
- Controleer of alle vragen zijn gemaakt
- Lever de toets in. 

Slide 42 - Slide