,

WRE 2AHA - Grammatica - les 3

N E D E R L A N D S
Welkom 2AHA!
Voorbereiding les:
- Materiaal op tafel
- Zitten volgens plattegrond
- Inloggen LessonUp
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

N E D E R L A N D S
Welkom 2AHA!
Voorbereiding les:
- Materiaal op tafel
- Zitten volgens plattegrond
- Inloggen LessonUp

Slide 1 - Slide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Herhaling NWG + Opdracht naamwoordelijk gezegde
2. Havo aan het werk + vwo uitleg 
3. VWO aan het werk 
4. Gezamenlijk afsluiten

Slide 2 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet. Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt. Dat is het verschil.
Let goed op: Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een [naamwoordelijk deel].
De voetbaltrainer is streng. ng = is [streng].

Slide 3 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Je vindt het naamwoordelijk gezegde in vier stappen:
1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen.
2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
3. Wat + wg + onderwerp = naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde als volgt:
pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.

Slide 4 - Slide

Voorbeeld
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
ng = is [ideaal]
Werkwoordelijk deel = is
Naamwoordelijk deel = ideaal
2. Willem uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.
ng = schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn
Werkwoordelijk deel = schijnt te zijn
Naamwoordelijk deel = een veelbelovende gamer

Slide 5 - Slide

1. Vanwege de milieuvervuiling wordt olie als energiebron minder populair.
2. Die goede speeches van de premier zijn waarschijnlijk niet in een halfuurtje klaar.
3. Containers blijven voor transport over grote afstanden heel nuttig.
4. Het aantal van 200 miljoen padden is in Australië een groeiend probleem.
In je schrift: doet het ow iets of is het ow iets?
Noteer daarna het naamwoordelijk gezegde.

Slide 6 - Slide

Havo aan het werk
Wat:
Maak opdracht 1, 2 en 3 
Hoe:
Maak het in de online methode, je kunt het dan meteen nakijken.
Hulp:
Theorie op blz. 210
Klaar:
Oefen in de online methode met de trainer. Cursus 5 Grammatica -> trainer -> Naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Slide

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
1: Ik schaam me.
2: Hij ergert zich.
3: Zij wast zich.
4: Je bezeert je.
5: Ik bemoei me met jouw zaken.
6: Zij vragen zich af wat jij hier doet.
7: Wij spannen ons erg in.
8: Zij vergist zich nooit.
9: Hij heeft zich gestoten.
10: Ik heb me verbrand.
Wat valt op?

Slide 8 - Slide

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden (blz. 210)
Bekijk de volgende zinnen: 
Gedroeg jij je verdacht volgens de politieagent?
Deze kapper scheert zich altijd met water en scheerzeep.

In deze zinnen zijn de werkwoorden gedragen en scheren wederkerende werkwoorden en de woorden je en zich zijn wederkerende voornaamwoorden. Het onderwerp van de zin ‘keert weder’ (= komt terug) in de woorden je (= jij) en zich (= de kapper).

Slide 9 - Slide

Verplicht wederkerende werkwoorden
Bij verplicht wederkerende werkwoorden (zich schamen, zich uitsloven) hoort altijd een wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons). Je kunt immers niet een ander schamen of uitsloven.

 Gedroeg jij je verdacht volgens de politieagent?
In deze zin met een verplicht wederkerend werkwoord hoort het wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons) bij het werkwoordelijk gezegde: wg = gedroeg je

Slide 10 - Slide

Toevallig wederkerende werkwoorden
Bij toevallig wederkerende werkwoorden (zich aankleden, zich verbazen) hoort niet altijd een wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons). Je kunt jezelf aankleden of verbazen, maar je kunt ook een ander aankleden of verbazen.
Deze kapper scheert zich altijd met water en scheerzeep.
In deze zin met een toevallig wederkerend werkwoord hoort het wederkerend voornaamwoord níét bij het wg; het is een lijdend voorwerp: 
wg = scheert                             lv = zich

Slide 11 - Slide

 Zo herken je verplicht wederkerende werkwoorden
Bij verplicht wederkerende werkwoorden:
  • kun je voor het wederkerend voornaamwoord geen andere persoon invullen.
  • kun je geen ‘zelf’ vastplakken aan het wederkerend voornaamwoord, bij toevallig wederkerende werkwoorden meestal wel:
– Gedroeg jij *je broertje / *jezelf verdacht volgens de politieagent? (* betekent ‘ongrammaticaal’).
– Deze kapper scheert zijn klanten / zichzelf altijd met water en scheerzeep.

Slide 12 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp.
Waarom kleed je je voor het uitgaan altijd zo overdreven chic?
A
je
B
voor het uitgaan
C
chic
D
is er niet

Slide 13 - Quiz

Noteer lijdend voorwerp.
Zo'n dure vakantiereis naar Egypte kan ik me helaas niet veroorloven.
A
me
B
Zo'n dure vakantiereis naar Egypte
C
ik
D
helaas

Slide 14 - Quiz

Noteer ow, wg, lv.
Door de late aanmelding mogen jullie je niet beklagen over de afwijzing.

Slide 15 - Open question

Noteer het werkwoordelijk gezegde.
Misschien zullen wij ons wat meer moeten inspannen.

Slide 16 - Open question

Noteer 0w, wg, lv.
Tegen bedtijd verstopt mijn broertje zich achter de bank.

Slide 17 - Open question