H1 1.1 Het molecuulmodel

Planning TL3

  • Welkom
  • Teamscode: 7e5r0wh
  • LessonUp
  • Opgaven 1.1
  • Afsluiting
Planning TL4

  • Welkom
  • Teamscode: mwvqcpg
  • Zelfstandig aan de slag met de opdrachten op TEAMS
  • Intro geluid
  • Afsluiting

1 / 48
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Planning TL3

  • Welkom
  • Teamscode: 7e5r0wh
  • LessonUp
  • Opgaven 1.1
  • Afsluiting
Planning TL4

  • Welkom
  • Teamscode: mwvqcpg
  • Zelfstandig aan de slag met de opdrachten op TEAMS
  • Intro geluid
  • Afsluiting

Slide 1 - Slide

Pulsar 3 VMBO-KGT

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 1 Stoffen
Wat ga je leren in dit hoofdstuk?
1.1    Het molecuulmodel
1.2   Botsen en druk
1.3   Zinken, zweven en drijven
1.4   Materialen gebruiken
1.5   Omgaan met stoffen

Slide 3 - Slide

1.1 Het molecuulmodel

Slide 4 - Slide

Moleculen:


Kleinste deeltje van een stof dat nog alle eigenschappen van die stof heeft.

Slide 5 - Slide

Welke eigenschappen kunnen stoffen hebben?
Klik de enige goede reeks aan.
A
Kleur, geur, vorm, smeltpunt, dichtheid
B
smaak, geur, vorm, smeltpunt, kookpunt
C
kleur, smaak , vorm, smeltpunt, kookpunt
D
kleur, geur, smaak, dichtheid, kookpunt, smeltpunt

Slide 6 - Quiz

Molecuul-weetjes
  • Zuivere stoffen bestaan uit 1                soort moleculen
  • Er bestaan duizenden soorten           moleculen
  • moleculen trekken elkaar aan             (van der Waalskrachten)
  • moleculen bewegen, hoe hoger         de temperatuur hoe sneller ze             bewegen.

Slide 7 - Slide

Absolute nulpunt
Dit is de temperatuur waarbij de moleculen helemaal stil liggen.
0 Kelvin
=
- 273 graden Celcius

Slide 8 - Slide

oefenen met omrekenen van graden Celsius naar Kelvin:
15 graden Celsius =
A
-258 K
B
15 K
C
288 K
D
268 K

Slide 9 - Quiz

En nog eentje:

-165 graden Celsius =
A
108 K
B
165 K
C
-438 K
D
58 K

Slide 10 - Quiz

oefenen met omrekenen van Kelvin naar graden Celsius:
47 K =
A
32 graden Celsius
B
320 graden Celsius
C
- 126 graden Celcius
D
-226 graden Celsius

Slide 11 - Quiz

en nog eentje:

334 K =
A
41 graden Celsius
B
- 61 graden Celsius
C
61 graden Celsius
D
607 graden Celsius

Slide 12 - Quiz

Wat moet je dus doen bij omrekenen van 
graden Celsius naar Kelvin?


273 optellen bij de temperatuur in graden Celsius

voorbeeld 1:     de temperatuur is 58 oC.
                               273 + 58 = 331 K

voorbeeld 2:   de temperatuur is -258 oC.
                               273 + (-258) = 15 K

Slide 13 - Slide

Wat moet je dus doen bij omrekenen van Kelvin naar Celsius?
273 aftrekken van de temperatuur in Kelvin 

voorbeeld 1:     de temperatuur is 58 K
                               58 - 273 = - 215 oC 

voorbeeld 2:   de temperatuur is 258 K
                               258 - 273 = - 15 oC

Slide 14 - Slide

Goed onthouden!
De temperatuur kan  
nooit  
onder 0 Kelvin komen, 
en dus ook niet 
onder -273 graden Celsius!

Slide 15 - Slide

Moleculen
Bestaan uit nog kleinere deeltjes: atomen

voorbeeld: 
Water bestaat uit 
2 waterstofatomen (H)
 en 1 zuurstofatom (O)

Slide 16 - Slide

Ander voorbeeld
Alcohol bestaat uit 
2 koolstof atomen (C)
6 waterstof atomen (H)
1 zuurstof atoom (O)

Slide 17 - Slide

Er zijn nu 118 verschillende 
atomen bekend

Daarmee kunnen miljoenen verschillende moleculen mee gemaakt worden.
De verschillende atomen kun je vinden in het periodiek systeem.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Nu eerst een filmpje over het periodiek systeem, 
klik maar door.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Planning TL3


  • Welkom
  • LessonUp klassencode: gqbdw
  • Vervolg 1.1 via LessonUp
  • Huiswerk - opdrachten van 1.1 voor maandag 18 sept
  • Volgende les: start voorbereiding 1e proefje
  • Afsluiting

Slide 22 - Slide

Je hebt net in het filmpje gehoort dat alle elementen (is hetzelfde als atomen) een andere massa hebben

Stoffen zijn opgebouwd uit moleculen, die op hun beurt weer zijn opgebouwd uit verschillende atomen.
Omdat deze atomen allemaal een andere massa hebben, hebben de verschillende moleculen ook andere massa's.

Slide 23 - Slide

De dichtheid van een stof heeft hier weer mee te maken
Weet je het nog van vorig Jaar?
De dichtheid van een stof is in de natuur- en scheikunde de massa  (in gram) van 1 cm3 van die stof.

Twee blokjes van dezelfde stof die allebei precies even groot zijn hebben dus dezelfde massa.
Twee even grote blokjes van verschillende stoffen zullen dus een andere massa hebben.


Slide 24 - Slide

Er zijn twee grootheden nodig voor het berekenen van de dichtheid.
Weet je welke dat zijn?
A
lengte en breedte
B
massa en volume
C
massa en gewicht
D
massa en lengte

Slide 25 - Quiz

1492,56 g =
A
149,256 kg
B
1,49256 kg
C
142,56 kg
D
0,149256 kg

Slide 26 - Quiz

Gaan we nu kijken naar het volume.
Wat is een ander woord voor volume?
A
oppervlakte
B
maat
C
inhoud
D
grootte

Slide 27 - Quiz

Twee manieren om het volume te bepalen
Manier 1:  meten

Voor deze manier heb je een meetlat  nodig. Meten kan  alleen als het een rechthoekig voorwerp is.
Je meet dan de lengte van het voorwerp, de breedte en de hoogte.

De formule die je voor het berekenen van het volume moet gebruiken ken je uit de wiskunde.

Slide 28 - Slide

De formule voor het berekenen van het volume van een voorwerp is:
A
V = l x b x m
B
V = b x h x s
C
V = l x h x d
D
V = l x b x h

Slide 29 - Quiz

Twee manieren om het volume te bepalen
Manier 2: de onderdompelmethode

Deze manier van meten gebruik je bij het bepalen van het volume van 
een voorwerp met onregelmatige vormen, bijvoorbeeld een kiezelsteen.

Je hebt een maatcilinder met een bepaalde hoeveelheid water. Deze hoeveelheid lees je precies af. Vervolgens laat je voorzichtig het voorwerp in het water glijden. 
Het niveau van het water stijgt hierdoor. het verschil in waterstand is   
precies gelijk aan het volume van het voorwerp

Slide 30 - Slide

Volume
Volume kun je bepalen met de onderdompelmethode

Slide 31 - Slide

Volume omrekenen
Aan het begin van het jaar het je geleerd hoe je inhoudsmaten moet omrekenen.

Weet je het nog?

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

En deze dan??


Slide 34 - Slide

Even oefenen:
16,8 l =
A
1,68 dm
B
16,8 dm3
C
16,8 cm3
D
16,8 dm2

Slide 35 - Quiz


14,5 l =
A
14,5 cm3
B
145 dm3
C
14500 cm3
D
1450 cm3

Slide 36 - Quiz

Even een filmpje over grote en kleine dichtheid, 
klik maar door.

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Dichtheid berekenen
Je weet nu dat je de massa van een voorwerp en het volume ervan moet weten om de dichtheid te kunnen uitrekenen.

De formule die we hier voor gebruiken is:
  
Dichtheid =    massa                of in symbolen         𝜌 =      m   
                            volume                                                                     V















Dichtheid
=   



massa



of in symbolen



𝜌 =



m



volume



V














Dichtheid
=   



massa



of in symbolen



𝜌 =



m



volume



V













Dichtheid       =

massa



of in symbolen



𝜌 =



m



v

olume



V











𝜌 =



m



V


                  

Slide 39 - Slide

Fasen waarin stoffen kunnen voorkomen
Een stukje herhaling van vorig jaar:

de fasen waarin stofen kunnen voorkomen zijn de vaste, de vloeibaare  en de gasfase.

Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de moleculen gaan bewegen.
Ze hebben dan ook steeds meer ruimte nodig.
Leer goed uit je hoofd hoe de fase-overgangen heten!

Slide 40 - Slide

Faseovergangen
Wat gebeurt als de temperatuur stijgt?

  1. de moleculen gaan harder bewegen
  2. de aantrekkingskracht tussen de moleculen wordt kleiner
  3. tijdens de faseovergang stijgt de temperatuur niet totdat alle moleculen            naar de volgende fase zijn overgegaan. 
  4. (bijvoorbeeld ijs dat smelt: de temperatuur blijft 0 oC totdat alles gesmolten is, daarna stijgt de temperatuur pas weer.

Slide 41 - Slide

Faseovergangen versnellen
Kan op verschillende manieren:
  • hogere temperatuur
  • groter versampingsoppervlakte
  • afvoeren van de  damp
  • ventileren

Slide 42 - Slide

Lijmen
li

Slide 43 - Slide

Lijm                         

Lijm bestaat uit een oplosmiddel en 
een bindmiddel.
Als het oplosmiddel is verdampt zorgt het bindmiddel voor de verbinding.

De moleculen uit het bindmiddel oefenen van der Waalskrachten uit op de andere moleculen. 
De van der Waalskrachten werken allemaal in dezelfde richting. Dit zorgt voor een sterke lijmkracht / hechting.

Slide 44 - Slide

Opgaven
TL3: aan de slag met 1.1 (HW voor maandag)
Doorgeven tweetallen voor de proef

Slide 45 - Slide

Wat heb je geleerd in deze LU?

  1. waaruit moleculen zijn opgebouwd.
  2. omrekenen van temperatuur, van oC naar K en andersom.
  3. dichtheid
  4. fases en faseovergangen
  5. lijm

Slide 46 - Slide


Voor de mensen die het leuk en/of interressant vinden:
op de volgende slide staat een link naar een filmpje over lijm.
je hoeft het niet helemaal af te kijken, maar het kan nog extra informatie geven.

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Video