literatuurtheorie mbo 4

In deze les:
 
  Leren we verschillende termen die passen bij een verhaalanalyse
  Maak je hier een opdracht bij 
 Bespreken we de opdracht en evalueren we de les
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolMBOhavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

In deze les:
 
  Leren we verschillende termen die passen bij een verhaalanalyse
  Maak je hier een opdracht bij 
 Bespreken we de opdracht en evalueren we de les

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
  • Kunnen herkennen en benoemen van: personages, vertelperspectief , tijd, ruimte , sfeer  , chronologie, vertelde tijd, verteltijd, motieven en thema 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Roundkarakter
Flatkarakter

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Verhaalmotieven
- Concrete motieven
- Abstracte motieven

Slide 10 - Slide

 Motieven
Betekenis = patroon

Motieven (patronen) zorgen voor eenheid in een verhaal.
De motieven in een verhaal leiden samen tot het thema: de boodschap die de auteur wil overbrengen.

Slide 11 - Slide

Boekopdracht :

- Beschrijf vanuit welk perspectief jouw boek/fragment is beschreven 
 - Verklaar waarom dat zo is
- Beschrijf de chronologie van je verhaal
- Beschrijf de ruimte en de sfeer 
- Beschrijf de belangrijkste personages 
- Vertel iets over  de ruimte en de sfeer  in je verhaal




Slide 12 - Slide

Evaluatie:
• Wissel nu je opdracht uit met je buurman/vrouw  over
• Lees elkaars antwoorden en stel max. twee vragen 
• Wat valt op? Wat vond je leuk/lastig? 
 • Waar heb je nog een vraag over?

Slide 13 - Slide

Afsluiting en teruggrijpen op de doelen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

En nu: lees lekker verder!
Bestudeer de begrippen (thuis) nog eens op je gemak. Kun je ze allemaal toepassen op het boek dat jij leest? Welke vind je nog lastig? 

Slide 16 - Slide

Opdracht:
• Beschrijf een anekdote/gebeurtenis op papier (iets uit je vakantie, je weekend, de afgelopen dag, je fietstocht naar school!)
• Benoem alle onderdelen puntsgewijs, alsof het een fictief verhaal is (of een gebeurtenis uit een roman)
• Bedenk ook het thema ( 1 of 2 woorden): het belangrijkste onderwerp van het verhaal.
• Je hebt hiervoor 10 minuten.

Slide 17 - Slide