H4.3 Lezen les 2

Welkom!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Planning
  • lezen
  • opstarten 4.3 Lezen
  • werkmoment
  • afsluiten van de les

Slide 2 - Slide

Welke tekstdoelen ken je?
(Er zijn er 4)

Slide 3 - Open question

Doel van de schrijver (tekstdoel)
  1. Informeren
  2. Overtuigen
  3. Amuseren
  4. Activeren

Slide 4 - Slide

informeren
overtuigen
activeren
amuseren
Al 370.000 jaar geleden leefden er mensachtigen.
Er was eens.... een heel lief, klein dinootje.
Op 4 mei moeten alle slachtoffers van WOII worden herdacht.
Gemeentebestuur, stop de fietsenrazzia's!

Slide 5 - Drag question

Leerdoelen 4.3 Lezen
  • Ik kan een activerende tekst herkennen.
  • Ik kan beeld en opmaak in teksten herkennen.
  • Ik kan het tekstverband middel en doel herkennen.
  • Ik kan het voorwaardelijk tekstverband herkennen. 

Slide 6 - Slide

Doel-middel
Bij het tekstverband doel-middel gaat het om het bereiken van een bepaald doel.
Hiervoor is een middel nodig, iets wat gebruikt wordt om het doel te bereiken.

 Signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van.

Bijvoorbeeld: Ik sta ’s morgens vroeg op, zodat ik op tijd bij de bushalte ben.

Doel:
op tijd bij de bushalte zijn
Middel: vroeg opstaan

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welk signaalwoord bij doel middel staat er in de tekst?
A
om te
B
staan
C
eerst
D
over

Slide 9 - Quiz

Is het maken van een spiekbriefje
een doel of een middel?
A
doel
B
middel

Slide 10 - Quiz

Ik oefen extra om te voorkomen dat ik een onvoldoende krijg.
A
middel = extra oefenen doel = geen onvoldoende
B
middel = geen onvoldoende doel = extra oefenen

Slide 11 - Quiz

Het tekstverband voor doel – middel herken je aan:
om ... te, 
daarmee, 
waarmee, 
opdat

Slide 12 - Slide

Geef een voorbeeld van een voorwaarde om iets te gaan doen.

Slide 13 - Open question

Als je nu meteen vertrekt,
haal je de bus nog.
Wat is de voorwaarde?
A
meteen vertrekken
B
de bus halen

Slide 14 - Quiz

Wij gaan morgen naar het museum, mits het mooi weer is.
Wat is de voorwaarde?
A
naar het museum
B
mooi weer

Slide 15 - Quiz

Voorwaardelijk verband herken je aan:


als, wanneer, 
indien, mits, 
tenzij, op voorwaarde dat

Slide 16 - Slide

Werkmoment
  • Maken: Lezen 4.3 opdracht 9, 10, 12, 13 en 15
  • Dit is de volgende les af.
  • Werk samen waar dat kan.
  • Je mag muziek luisteren.
  • Ik loop rond voor vragen.
  • Ben je klaar dan kun je werken aan je huiswerk voor donderdag of lezen in je boek.

Slide 17 - Slide

Afsluiting
  • Bedenk een voorbeeld van een voorwaardelijk verband
  • Voor de volgende les is af 4.3 lezen: 12 t/m 17
Wat weet je nog?

Slide 18 - Slide

Je hebt een goed cijfer nodig om over te gaan.
A
Voorwaardelijk
B
Middel-doel

Slide 19 - Quiz

Einde van de les, tot morgen!

Slide 20 - Slide