Thema school - A1

Mijn leven - school
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Mijn leven - school

Slide 1 - Slide

1
2
3
4
5
het kleurpotlood
de pen
de lineaal
het papier
de gum

Slide 2 - Drag question

Wat is dit?
A
pen
B
gum
C
potlood
D
stift

Slide 3 - Quiz

Wat is dit?
A
het papier
B
de pen
C
de gum
D
het potlood

Slide 4 - Quiz

Wat is dit?
A
het potlood
B
de pen
C
het papier
D
het schrift

Slide 5 - Quiz

Wat is dit?
A
het papier
B
het potlood
C
de map
D
het schrift

Slide 6 - Quiz

Wat is dit?
A
de klas
B
de tafel
C
de juf
D
de school

Slide 7 - Quiz

Wat is dit?
A
de klas
B
de tafel
C
de docent
D
de school

Slide 8 - Quiz

Wat is dit?
A
de klas
B
de puntenslijper
C
de leerling
D
de school

Slide 9 - Quiz

Wat is dit?
A
het papier
B
het schrift
C
het boek
D
het potlood

Slide 10 - Quiz

Wat is dit?
A
een rondje
B
een streep
C
een kruisje
D
een lijn

Slide 11 - Quiz

Wat is dit?
A
een kruisje
B
een lijn
C
een streep
D
een rondje

Slide 12 - Quiz

schrijft
schrijft
schrijf
schrijven
schrijven

schrijven
ik
jij
hij / zij
wij
jullie
zij (2 of meer mensen)

Slide 13 - Drag question

Werkwoord zijn
bent
zijn
ben
zijn
is
ik
jij
hij/zij
wij
jullie
zij

Slide 14 - Drag question

Werkwoord hebben
hebben
hebt
hebben
heeft
heb
ik
jij
hij/zij
wij
jullie
zij

Slide 15 - Drag question

woon
woont
woont
wonen
wonen
wonen
ik
jij
hij / zij
wij
jullie
zij (2 of meer mensen)

Slide 16 - Drag question

breng
brengt
brengt
brengen
brengen
brengen
ik
jij
hij / zij
wij
jullie
zij (2 of meer mensen)

Slide 17 - Drag question

het huis
Werkwoord
geen werkwoord
eten
slapen
het papier
de klas
schrijven
het raam
de deur

Slide 18 - Drag question

Wat is goed:
De jongen ....
A
drink
B
drinkt
C
drinken

Slide 19 - Quiz

Ik ..... naar de buurman.
A
luister
B
luistert
C
luisteren

Slide 20 - Quiz

Hij ..... in Amersfoort.
A
woon
B
wonen
C
woont

Slide 21 - Quiz

Hij ...... zijn naam.
A
zeg
B
zegt
C
zeggen

Slide 22 - Quiz

Jullie .... het goed.
A
begrijp
B
begrijpt
C
begrijpen

Slide 23 - Quiz

Wij .... koffie.
A
drinkt
B
drink
C
drinken

Slide 24 - Quiz

Zij (1 persoon) ...... een brief.
A
schrijf
B
schrijven
C
schrijft

Slide 25 - Quiz