Sectoren en beroepen les 2 (werkbladen)

Sectoren en beroepen les 2
Sectoren
Zorg
Industrie
Sport

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Sectoren en beroepen les 2
Sectoren
Zorg
Industrie
Sport

Slide 1 - Slide

Doelen
Je kunt drie sectoren noemen.
Je kunt bij elke sector beroepen noemen.
Je kunt aangeven wat je van de sectoren vindt.
Je kunt aangeven welk beroep je het leukst vindt.

Slide 2 - Slide

Sector:  zorg en welzijn
Beroep: de verzorgende

Slide 3 - Slide

Sector:  zorg en welzijn
Beroep: de apothekersassistent

Slide 4 - Slide

Sector:  zorg en welzijn
Beroep: de verpleegkundige

Slide 5 - Slide

Sector:  zorg en welzijn
Beroep: de laborant

Slide 6 - Slide

Sector:  zorg en welzijn
Beroep: de arts

Slide 7 - Slide

Sector:  zorg en welzijn
Beroep: de psycholoog

Slide 8 - Slide

Sector:  zorg en welzijn
Beroep: de diëtist

Slide 9 - Slide

Sector:  zorg en welzijn
Beroep: de tandarts

Slide 10 - Slide

Sector:  sport
Beroep: de sportcoach

Slide 11 - Slide

Sector:  sport
Beroep: de voetballer

Slide 12 - Slide

Sector:  industrie
Beroep: de fabrieksmedewerker

Slide 13 - Slide

Sector:  industrie
Beroep: de magazijnmedewerker

Slide 14 - Slide

Opdrachten
Je hebt drie sectoren geleerd. Wat vind je van de sectoren? Geef een score.


Je hebt 12 beroepen geleerd. Welk beroep vindt je het leukst? Schrijf het beroep op.

1 niet leuk
2 een beetje leuk
3 leuk
4 heel leuk

Slide 15 - Slide

Opdracht
Welke score geef je de sectoren?




Welk beroep vind je het leukst? _______________________

Sector zorg
1
2
3
4
Sector industrie
1
2
3
4
Sector sport
1
2
3
4

Slide 16 - Slide

Terugkijken naar de doelen.
Ik kan drie sectoren noemen.
Ik kan beroepen noemen die bij de sectoren horen.
A
Ik kan drie sectoren noemen en bij elke sector een beroep.
B
Ik kan twee sectoren noemen en bij elke sector een beroep.
C
Ik kan één sector noemen en bij elke sector een beroep.

Slide 17 - Quiz

Terugkijken naar de doelen.
Ik kan aangeven wat ik van de sectoren vindt.
Ik kan opschrijven welk beroep ik het leukst vind.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 18 - Quiz