werkwoordspelling



Werkwoordspelling
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson



Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling

In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.

Slide 2 - Slide

Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Gebiedendewijs 

Voltooid deelwoord 

Onvoltooid deelwoord 

Infinitief (hele werkwoord) 

Bijvoeglijk naamwoord 


PVTT

PVVT

GW

VD

OD

INF

BN

Slide 3 - Slide

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 4 - Slide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 

Slide 5 - Slide

Hoe herken je de pv?

De pv past zich aan het onderwerp aan:


Ik neem een Big Mac.

Neem jij een Big Mac?

Hij neemT een Big Mac.

Wij nemEN een Big Mac.

Slide 6 - Slide

Hoe herken je de pv?

De pv verandert van tijd:             

                              

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                          klank.

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)

Slide 8 - Slide


Slide 9 - Slide

Trucje: gebruik lopen of smurfen
Ik loop lekkere taarten --> ik bereid lekkere taarten
Karim loopt lekkere taarten --> Karim bereidt lekkere taarten

Ik smurf dat lief --> ik vind dat lief
Jackie smurft dat lief --> Jackie vindt dat lief

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)

Slide 11 - Slide

Even kijken: is het een zwak of een sterk werkwoord?
I

Slide 12 - Slide

Bij een zwak werkwoord.....
(Het werkwoord verandert dus niet van klank)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Gebruik 
't exkofschip
of... het sexyfokschaap

Slide 15 - Slide

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.


  1. hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand / surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 16 - Slide

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1. hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 17 - Slide

Bij een sterk werkwoord.... 

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 




Slide 18 - Slide

Onvoltooid deelwood (od)
Soms ben je nog niet klaar met IETS doen.
Het is onvoltooid.
"lopend" moet ik
naar huis.
'Fluitend' kom ik binnen.

Slide 19 - Slide

Onvoltooid deelwoord

Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.

Geeft aan hoe iets gebeurt.

Hele werkwoord + een D


Kwijlend nam ik een hap. 
Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.

Slide 20 - Slide

een onvoltooid deelwoord

A
is de infinitief met-d(e)
B
is de stam met-d
C
soms d en soms niet

Slide 21 - Quiz

Kermen van de pijn.
Kermen is het hele ww (infinitief). -d-
erbij:
KERMEND

Slide 22 - Slide

(mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
mopperent en huilend
B
mopperend en huilent
C
mopperend en huilend

Slide 23 - Quiz

Het is gelukt, het is klaar, het is gedaan, voltooid.

Voltooid deelwoord

Slide 24 - Slide

't ex Kofschip (of sexy fokschaap)

Slide 25 - Slide

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 26 - Slide

Wat is fout en waarom?

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen)
A
Sjaan verhuisT en Job is verhuisT
B
Sjaan verhuisD en Job is verhuisD
C
Sjaan verhuisT en Job is verhuisD

Slide 29 - Quiz

Infinitief

Is het hele werkwoord.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 30 - Slide

Gebiedende wijs

Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die worstjes!

Slide 31 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord


Schrijf je zo kort mogelijk, met soms een extra -e erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochTE Big Mac.

                                   

Slide 32 - Slide

Even op een rijtje

Hij vindt een Bic Mac heerlijk.                                 PVTT

Hij vond een Big Mac goor                                       PVVT

Ik heb een Big Mac genomen                               VD

Kwijlend nam ik een hap                                          OD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                    INF

Geef me eens een Big Mac!                                      GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                    BN


Slide 33 - Slide

Kun je de werkwoordsvormen nu goed spellen?
Geef jezelf een cijfer van 1 tot 10.

Slide 34 - Slide

Infinitief

Is het hele werkwoord.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 35 - Slide

Trucjes

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 36 - Slide

QUIZ!

Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.     

Slide 37 - Slide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 38 - Quiz

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn

Slide 39 - Quiz

De slapende kater was gemakkelijk te fotograferen.

A
OD als BN
B
VD als BN

Slide 40 - Quiz

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 41 - Quiz

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde

Slide 42 - Quiz

evacueren
De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden

Slide 43 - Quiz

Hij (deleten - vt) de bestanden.
A
delete
B
deletete
C
delette
D
deletette

Slide 44 - Quiz

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 45 - Quiz

De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 46 - Quiz

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 47 - Quiz